Carmiggelt, Simon Johannes
Nederlands prozaschrijver ('s-Gravenhage 7.10.1913).
Journalist in zijn geboortestad; als zodanig leerde hij scherp observeren en
bondig formuleren, wat hem van pas zou komen bij het schrijven van de
cursiefjes die zijn specialiteit zouden worden. Uit zijn eerste schetsen stelde
hij het bundeltje Vijftig dwaasheden samen (1940, in 1946 uitgebreid tot
Honderd dwaasheden). In 1944 vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij
meewerkte aan de illegale pers. Publiceerde sinds 1945 onder ps. Kronkel
vrijwel dagelijks zijn humoristische en ironische schetsen in Het
Parool; uit deze bijdragen selecteerde hij vrijwel jaarlijks een nieuwe
bundel.
Hij is verwant met Samuel Falkland, maar meer nog met de
door hem zeer bewonderde Duitse humorist Kurt Tucholsky. In talrijke bundels
bijeengebracht, hebben de vermakelijke en puntige waarnemingen, commentaren,
reisbelevenissen, herinneringen en fantasieën van Carmiggelt een
onbeperkte lezerskring gevonden, door vertalingen deels ook in het buitenland.
In tegenstelling tot bijv. Belcampo, is Carmiggelt in wezen een realist: zijn
korte verhalen hebben het karakter van geconcentreerde stukjes werkelijkheid,
weergegeven met een opmerkelijk vermogen van karakteristiek taalgebruik. Dit
vermogen is in de loop der jaren nog toegenomen; het is opvallend dat de auteur
ondanks zijn productiviteit zijn talent heeft weten te handhaven en zelfs te
verdiepen. Gebleven is zijn diep menselijk medegevoel, maar met de jaren is
zijn scepticisme toegenomen en daarmee ook zijn wantrouwen t.a.v. de
`zekerheden' waarover vele mensen beschikken.
Enkele motieven overheersen in zijn totale werk: het
dier, speciaal de poes; het kind; de kleine man in een onverwachte situatie,
vergelijkbaar met films van Chaplin; de aftakeling bij het ouder worden; de
kroegbezoeker. Ofschoon deze motieven meestal door elkaar voorkomen, zijn er
ook verzamelingen rond een bepaald thema, zoals: Klein beginnen (1950),
Poespas (1952), Articles de Paris (1954), Kroeglopen i en
ii (1962 en 1965) en Oude mensen (1963). Het woordenspel is tot in de
titels aanwezig.
Behalve proza schreef Carmiggelt (onder ps. Karel
Bralleput) een aantal eenvoudige en door soortgelijke humor treffende verzen
die hij bundelde in Het jammerhout (1948), Al mijn gal (1954) en
Fabriekswa-