Bruning, Henri
Nederlands dichter, prozaschrijver en journalist
(Amsterdam 10.7.1900). Debuteerde als katholiek expressionist met sterk
christelijk getinte en van sociale belangstelling getuigende gedichten in de
bundels De sirkel (1924) en De tocht (1925). Van een zelfde
organische prosodie ging ook Het verbond (1931) uit. Later werk als
Fuga (1937) vertoonde een grote versobering, terwijl de jongere verzen
zoals in Van ziel en aarde (1952) van verinnerlijking getuigen. In deze
laatste bundel werd de spanning, die zijn kunst draagt, aangeduid in de twee
symbolen van de titel.
De katholieke overtuiging van Bruning vindt men vooral
geformuleerd in belangrijke essays, die een gedisciplineerd christendom
voorstaan, zoals zijn broer Gerard had verdedigd, bijv. Subjectieve
normen (1936) en Verworpen christendom (1938) - een kritische en
onafhankelijke opstelling tegenover de kerk, waarmee hij ook in polemiek
geraakte met Menno ter Braak. De verinnerlijking, merkbaar in latere verzen,
wordt eveneens aangetroffen in de bundel opstellen Voorlopige motieven
(1954). Aan zijn katholieke overtuiging heeft hij op geestige wijze vorm
gegeven in het spel Lazarus en de rijke (1939). Hij tekende er, zoals in
menig essay, verzet aan tegen de lamlendigheid en de verburgerlijking van de
kerk.
Tijdens wo ii fascistisch georiënteerd, was Bruning
werkzaam bij het departement van opvoeding en kultuurbescherming en redacteur
van De Schouw, het orgaan van de Kultuurkamer. Zijn Vluchtige
vertogen (1943) zijn uit dit werk en uit deze houding gegroeid. Sinds wo ii
heeft Bruning zich o.m. gewijd aan de studie van Gezelle in Gezelle, de
andere (1954), waarin hij een niet onaanvechtbare maar niettemin knappe
persoonlijke visie op de dichter gaf.