Bruin, Hein de
Nederlands dichter en prozaschrijver (IJlst
22.3.1899-Amsterdam 10.6.1947 [zelfmoord]). Geboren als zoon van een
scheepsmakersbaas, opgegroeid in Enkhuizen, als jongeman verhuisd naar
Amsterdam, waar hij correspondent Duits was bij een bankbedrijf. Karakteristiek
vertegenwoordiger van de generatie der protestants-christelijke literatoren,
die haar orgaan had in Opwaartsche Wegen. Zijn ontwikkeling is de
moeizame zelfbevrijding geweest uit een kleinburgerlijk, streng gereformeerd
milieu. Een reeks van geestelijke crises, begeleid door een steeds grotere
ontplooiing van zijn scheppingsvermogen, bracht hem ten slotte aan de grens van
zijn bestaan.
De Bruin schreef de bundels Het ingekimde land
(1932), Hernieuwd herdenken (1941), Ebben en ivoor (1945), een
herdichting van het bijbelboek Job (1945) en het bijbelse `schouwspel'
in verzen Paulus in Efeze (1946). Niet alleen in zijn lyriek, ook in
zijn bewerkingen van bijbelse stof en zelfs in zijn vertalingen, o.a. van John
Donne (1939) en Shelley (1946), projecteerde hij zijn innerlijke worsteling.
Dit kan even-