men, maar voor het bestaan van een
kerkelijk of burgerlijk huwelijk met haar is geen bewijs aanwezig, en de
scheiding van Catharina werd bij afwezigheid van Bilderdijk pas uitgesproken in
1802. Kort na elkaar vertrokken Bilderdijk en zijn tweede vrouw in 1797 naar
Duitsland, waar hij in een groot aantal vakken onderricht gaf. Keerde in 1806
naar Nederland terug en ontving daar financiële steun van de door hem zeer
vereerde koning Lodewijk Napoleon. Zowel onder diens bewind als onder dat van
de latere koning Willem i, deed Bilderdijk vergeefse pogingen om te worden
benoemd tot hoogleraar.
In 1816 begon hij een privatissimum in de vaderlandse
geschiedenis te Leiden, waarin hij zijn antirevolutionaire en ultramonarchale
denkbeelden overdroeg op een kleine kring studenten, onder wie Is. da Costa, G.
Groen van Prinsterer en J. van Lennep. Zijn collegedictaten werden na zijn dood
uitgegeven door H.W. Tydeman, als Geschiedenis des vaderlands (13 dln.,
1833-1853), die naast vele onjuistheden ook belangrijke correcties bevat op de
door nationale vooroordelen verduisterde praktijk der Nederlandse
geschiedschrijving. In 1827 verhuisde Bilderdijk naar Haarlem, waar hij vier
jaar later stierf.
Zijn oeuvre is zeer uitgebreid. In proza schreef hij
onder meer polemische geschriften over diverse onderwerpen en verhandelingen
over rechtsgeleerdheid (in het Latijn), taal- en letterkunde, plantkunde (in
het Frans), perspectief, wijsbegeerte, godgeleerdheid en geschiedenis. Als
dramaturg publiceerde hij in 1808 de oorspronkelijke treurspelen Floris de
Vijfde, Willem van Holland en Kormak, maar een literair-historisch
onderzoek heeft ook talrijke ontwerpen en fragmenten aan het licht
gebracht.
De Dichtwerken van Bilderdijk (1856-1859) werden
na zijn dood bijeengebracht in vijftien delen van ca. vijfhonderd pagina's.
Zijn verzen verraden dat hij als kunstenaar leefde op de breuklijn van
classicisme en romantiek. Daardoor kondigt hij enerzijds de moderne directe
dichtkunst van het individuele gevoel aan, terwijl hij anderzijds gebonden
blijft aan de op een meer onpersoonlijk gevoel gerichte classicistische
poëzie in de geijkte dichtertaal. Door een grote belezenheid en oefening
had hij deze laatste zozeer in zijn wezen opgenomen, dat de gereedliggende
beelden en gedachten zich soms moeiteloos ordenden naar de wil van zijn ritmiek
en zelfs zijn oorspronkelijke gevoelens konden overmeesteren zonder dat de
dichterlijke zelfkritiek tussenbeide kwam. Dit verklaart waarom de moderne
lezer ook in zijn mooiste gedichten kan worden gehinderd door een toon, die
onecht aandoet. Zowel in zijn eigen tijd als na zijn dood is Bilderdijk fel
bestreden en zeer bewonderd. De geschiedenis van de Bilderdijk-waardering is
een `boek' apart, waarin men helaas weinig objectieve `hoofdstukken'
aantreft.
Een der hoogtepunten van zijn lyriek is het korte gedicht
Gebed, waarin zijn door tegengestelde gevoelens van plicht en liefde
veroorzaakt persoonlijk drama van einde 1796, tot waarachtige poëzie is
gekristalliseerd. Op verzoek van de secretaris van de koning, Dupré,
schreef hij in 1806 zijn ode Napoleon, waarvan de gedrukte vorm afweek
van het oorspronkelijke hs. door wijziging van een tweetal strofen en het
achterwege laten van de slotstrofe. Vooral in de oorspronkelijke vorm blijkt
duidelijk, dat hij Napoleon slechts bewonderde als bedwinger van het monster
der revolutie, die de staatsorde heeft hersteld, en hem zijn hulde alleen dan
waardig achtte, indien de keizer inderdaad de wegbereider van Christus'
vredemonarchie blijkt te zijn, volgens de stoute en in hoogdravende taal
verwoorde verbeelding van de dichter. Vermeldenswaard is dat deze ode begint
met een verheven lofzang op de poëzie, waarin een kosmische zelfvergroting
van de dichter treft, die later schijnt terug te keren bij Perk en Marsman.
Beroemd door zijn schitterende en extatische partijen is ook het gedicht
Afscheid, dat Bilderdijk na de inlijving van zijn vaderland bij
Frankrijk, in 1811 heeft voorgedragen in openbare bijeenkomsten van
letterkundigen. Hij ziet in dit gedicht terug op zijn eigen leven en zijn
hoedanigheid als dichter, neemt afscheid van zijn landgenoten nu hij, met het
verdwijnen van zijn vaderland als onafhankelijk rijk, ook zijn eigen
stervensuur gekomen acht. In de slotstrofen voorspelt hij echter `stervend' het
herstel van Holland, dat zijn `brekend oog' ontwaart in het `wemelend
verschiet'.
Omvangrijke leerdichten van Bilderdijk zijn het ongeveer
drieduizend alexandrijnen tellende De ziekte der geleerden (1807), een
van grote medische kennis getuigende schildering van het lichamelijk lijden
waaraan de dichter ten prooi was; De kunst der poëzy (1809), waarin
hij de