Bergh, Herman van den
Nederlands dichter en journalist (Amsterdam
30.1.1897-Rome 1.8.1967). Studeerde rechten te Amsterdam, promoveerde aldaar in
1919, volgde tevens een muziekopleiding en speelde viool in het
Concertgebouworkest.
Als vitaal expressionistisch dichter en principieel
vernieuwend criticus en essayist werkte hij mee aan Het Getij, waarvan
hij enkele jaren redacteur was. Zijn poëzie, verzameld als De boog
(1917) en De spiegel (1925) had grote invloed op jongere tijdgenoten,
onder wie Marsman. Zijn theoretische beschouwingen werden in sterk gewijzigde
vorm gebundeld: Nieuwe tucht (1928).
Als journalist jarenlang werkzaam te Rome en te Parijs en
voor krant en weekblad reizende in Zuidoost-Europa, Klein-Azië en
Noord-Afrika, scheen Van den Bergh voorgoed voor de letteren verloren, totdat
de experimentele richting in de poëzie na 1950 opnieuw de aandacht
vestigde op zijn vroege werk. Hij was inmiddels in Amsterdam teruggekeerd en
werd er o.a. docent in de Italiaanse cultuurgeschiedenis aan de
universiteit.
Na met een opmerkelijke inleiding zijn Verzamelde
gedichten (1954) te hebben uitgegeven, publiceerde hij nieuwe lyriek in
expressionistische stijl, met name treffend wegens de bezinning op dood en
leven en de inspiratie door het klassieke Griekenland.