Bellamy, Jacobus
Noordnederlands dichter (Vlissingen 12.11.1757-Utrecht
11.3.1786). Van armelijke afkomst. Was bakkersknecht in zijn geboorteplaats,
maar werd wegens gebleken begaafdheid in de gelegenheid gesteld te Utrecht
theologie te studeren (1782).
Uit zijn Vlissingse tijd dagtekenen de Gezangen mijner
jeugd (1782), met zijn geliefde, Francina Baane, als Fillis. Te Utrecht
werd hij actief lid van het dichtgenootschap Dulcis ante omnia Musa. In de
politieke strijd koos hij heftig partij voor de patriotten: Vaderlandsche
gezangen van Zelandus (1782 en 1783; herdrukt 1785).
Tezelfder tijd streefde Bellamy naar literaire
vernieuwing o.a. door vermindering van het rijm, keuze van eenvoudige en
beeldende woorden en invoering van de balladevorm. In de Proeven voor het
verstand, den smaak en het hart (1784-1785) en de twee afleveringen van
De poëtische spectator (1784-1786) gaf hij met zijn vrienden (onder
wie Kleijn en Ockerse) opmerkelijke kritische beschouwingen en dichterlijke
prestaties, w.o. de `burgerlijke ballade' Roosje, de geschiedenis van
een Zeeuws meisje, dat volgens volksgewoonte in zee gedragen door haar
geliefde, samen met hem in een draaikolk verdrinkt. Bellamy's Gezangen
(1785), met op het titelblad zijn portret, zijn gebundeld in het bewustzijn van
een bedreigde gezondheid.
Zijn vroege dood, die alom ontroering wekte, heeft zijn
volle dichterlijke ontplooiing belet.