Barlaeus, Casper (II)
Ook Caspar van Baerle, Noordnederlands dichter, orator en
prozaschrijver (Antwerpen 12.2.1584-Amsterdam 14.1.1648).
Zoon van Caspar Barlaeus i. Bekend als vriend van Gerard
Vossius, Constantijn Huygens en P.C. Hooft. Door zijn oom, de Brielse rector
Jacobus Barlaeus, opgeleid voor universitaire studie. Op 15.12.1600 aan de
Leidse academie als student in de theologie ingeschreven; voegde zich aldaar
bij de bewonderaars van Arminius. Eind 1608, na een paar jaar als humanistisch
pedagoog te zijn opgetreden, predikant in Nieuwe Tonge (Overflakkee). In
augustus 1612 subregent van het Staten-College aan de Leidse universiteit, een
instituut voor steunbehoevende theologische studenten. Regent was Petrus
Bertius, die in 1615 door Gerard Vossius werd opgevolgd.
Barlaeus verdedigde met vuur de theologie der arminianen
in een aantal Latijnse geschriften; hij voegde zich echter nimmer bij de
remonstrantse broederschap. Nadat hij in 1619 én als subregent én
als hoogleraar (sedert 2.2.1618 in de logica) was ontslagen, ging Barlaeus
medicijnen studeren aan de universiteit van Caen, waar hij ook promoveerde; hij
trad slechts korte tijd als praktiserend geneesheer op. In Nederland
teruggekeerd leefde hij van zijn literaire werk en van particulier onderwijs,
tot hij 9.1.1632 aan de Illustere School te Amsterdam hoogleraar werd in de
geschiedenis der filosofie met de beroemde rede Mercator sapiens, sive
Oratio de coniungendis mercaturae et philosophiae studiis (vert. door W.A.
Buyserius onder de titel: Verstandige coopman, 1641).
Op het Muiderslot was Barlaeus, nadat Constantijn Huygens
hem in 1625 met Hooft in aanraking gebracht had, een welkome gast wegens zijn
geleerdheid, zijn geestigheid en zijn dichterschap. Als Latijns poëet
stond Barlaeus buitengewoon hoog aangeschreven, ook buiten de Nederlanden. Men
vereerde hem als `archipoeta'; zijn levenslust, gedurfde scherts,
verheerlijking van het leven in de klassieke oudheid maakten hem een `poeta
semipaganus'.
Na de dood van zijn vrouw (1635) hertrouwde Barlaeus
niet; hij werd de vereerder van Tesselschade (Hooft: `vryer om den deun, oft om
welstaens wil').
Medicea hospes (1639), een kostbaar boekwerk met
een prozabeschrijving van het bezoek dat de Franse koningin-moeder Maria de'
Medicis aan Amsterdam bracht, bevat ook Latijnse poëzie Faces
augustae (Vermaarde huwelijken, 1643) - een Latijnse bewerking van
de bekende verhalen uit Cats' Trou-ringh, door Barlaeus in samenwerking
met de latinist Cornelis Boyus tot stand gebracht; voorts Rerum in Brasilia
et alibi gestarum (1647), een historisch verhaal van de daden van Johan
Maurits, graaf van Nassau-Siegen.
Zijn enigszins hoogdravende, retorische poëzie
(gelegenheidsgedichten in groten getale) is in de 17de eeuw meermalen gebundeld
onder de titel Poemata (vanaf 1628); dit gebeurde ook met zijn oraties
(vanaf 1643); zijn schoonzoon, de bekende remonstrantse predikant-dichter en
historicus Gerard Brandt, gaf in 1667 zijn brieven uit. Enkele Nederlandse
gedichten zijn te vinden in de Verscheyde Nederduytsche gedichten
(eerste uitg. 1651); de bundeling in P.S. Schull, Poezy van Caspar van
Baerle (1835) vraagt om een behoedzaam bestuderen.