Alberdingk Thijm, Josephus Albertus
Nederlands dichter en prozaschrijver (Amsterdam
13.8.1820-ald. 17.3.1889). Strijder voor de culturele emancipatie der
rooms-katholieken, autodidact. Werd opgeleid voor de handel, dreef een zaak in
scheepsvictualiën en verduurzaamde levensmiddelen. Was daarnaast als
medewerker verbonden aan diverse periodieken. Sinds 1869 directeur van een
uitgeverij. In 1876 benoemd tot hoogleraar in de kunstgeschiedenis en
schoonheidsleer aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Opgegroeid in een beschaafd en kunstzinnig koopmansgezin
toonde Thijm reeds vroeg belangstelling voor literatuur, toneel, muziek en
beeldende kunsten. Sinds 1840 verschenen in vele bladen bijdragen van zijn
hand; de humoristisch getinte schetsen vaak onder de schuilnaam Pauwels
Foreestier. Hij toonde zich een typisch romanticus, in versch. opzichten
verwant aan de door hem bewonderde Bilderdijk. Aanvankelijk beoefende hij bij
voorkeur de poëzie, getuige het romantische verhaal De klok van
Delft (1846), waarin hij zijn schoonheidsideaal gestalte heeft gegeven in
de Mechelse kunstenaar Ewout, die de liefde voor zijn kunstenaarsroeping
verzaakt. Middeleeuwse verhalen, o.a. een Beatrijs-bewerking, vindt men
in de bundel Legenden en fantasiën (1847). In de Muzenalmanak van
1851 publiceerde hij Het voorgeborchte, een gedicht tegen de liberale en
verlichte tijdgeest, waarin hij zich door Bilderdijk het rijk der afgestorvenen
laat binnenleiden gelijk Dante aan de hand van Vergilius.
Hierna schreef Alberdingk Thijm weinig poëzie meer.
Hoewel zijn dichtkunst die van vele tijdgenoten overtreft, is hij belangrijker
als auteur van novellistisch proza, dat door een beeldende archaïserende
stijl gekenmerkt wordt. Opvallend mooi is het middeleeuwse verhaal De
organist van den dom. In de door hem gemoderniseerde Karolingische
verhalen (1851) toonde hij zijn kennis van de Nederlandse middeleeuwse
literatuur, evenals in een door hem uitgegeven bloemlezing. In deze en andere
werken leren we de auteur kennen als een typisch schoonheidsminnaar, door een
katholiek idealisme bezield. In verband met dit tweeledige ideaal was vooral
van belang de Volksalmanak voor Nederlandsche katholieken, die hij van
1852 tot zijn dood redigeerde en waarvoor hij talrijke historische novellen
schreef die o.a. het katholieke leven in de 17de eeuw tot achtergrond hadden.
Bovendien stichtte hij de Dietsche Warande (1855), orgaan voor een
herlevende katholieke cultuur in Noord en Zuid dat in 1887 door zijn broer
Paul, een Leuvense hoogleraar, werd voortgezet en sedertdien te Gent verscheen;
in 1900 ontstond een fusie met Belfort.
De herleefde belangstelling voor Vondel inspireerde
Alberdingk Thijm tot de Portretten van Joost van den Vondel (1876), dat
tot zijn beste werk behoort. Zijn gezamenlijke geschriften zijn zo omvangrijk,
dat slechts een gedeelte in boekvorm verscheen. De artistieke invloed en het
aanzien van Thijm blijken ook uit de omstandigheid dat hij in niet-katholieke
culturele kringen te Amsterdam een man van gezag was. In later jaren werkte hij
o.a. mee aan het weekblad De Amsterdammer.
Van zijn kinderen maakten Catherina (1848-1908) en Karel
(1864-1952) naam in de literatuur, de eerste vooral als schrijfster van
populaire verhalen, de tweede als Lodewijk van Deyssel. Beiden schreven een
werk over het leven van hun vader.