Paul van Ostaijen. Een documentatie
(1996)–Gerrit Borgers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1152]
| |
nawoordPaul van Ostaijen, een documentatie van Gerrit Borgers is een monument zoals de Nederlandse literatuur er weinig kent. Toen ik mijn Van Ostaijenstudie aanvatte, had ik er wel eens van gehoord en in gebladerd, maar pas toen ik aan mijn queeste begon om zelf een exemplaar ervan te kunnen kopen, werd mij de omvang van de mythe enigszins duidelijk. Het boek bleek namelijk nergens te koop. Tenzij dan - zo werd mij gezegd - op veilingen en daar zou tot twaalfduizend frank (zeshonderd gulden) geboden worden voor deze set. ‘Zonder stofwikkel dan nog,’ voegde men er gewichtig aan toe. Van een boekverkoper in een antiquariaat hoorde ik dat hij het boek zelf wel bezat, maar het nog nooit had aangeboden gekregen. ‘Af en toe hoor je wel eens vertellen dat er ergens een set is opgedoken,’ vertelde hij me. ‘Ik vermoed dat er iemand een voorraad heeft ingeslagen en slechts heel af en toe een exemplaar op de markt gooit om op die manier de prijs hoog te houden.’ Een andere Van Ostaijen-kenner beweerde dat hij eind jaren zeventig het allerlaatste exemplaar in Vlaanderen had gekocht en daar leek hij behoorlijk trots op. Ik begon de hoop op te geven ooit een eigen editie te kunnen koesteren en broedde op behoorlijk dure en illegale kopieerplannen, toen ik op de Antwerpse boekenbeurs - als door God gezonden - Willy Tibergien van het Gentse Poëziecentrum ontmoette. En ja, hij had ‘toevallig’ een heel gave set liggen. Mét stofwikkel. En die mocht ik hebben. Voor vijfduizend frank. Nog net iets meer dan ik later in een Amsterdams antiquariaat zou betalen voor de vierdelige standaarduitgave van Van Ostaijens Verzameld Werk uit 1979. Mijn Van Ostaijenstudie begon aldus onder zo'n gunstig gesternte dat ik het | |
[pagina 1153]
| |
nu - ruim twee jaar later - als een schuldaflossing én een grote eer beschouw deze heruitgave, samen met Erik Spinoy, uit te mogen leiden. | |
1. Borgers gedocumenteerdDeze verhalen suggereren dat ‘Borgers’ (zoals metonymisch naar de Documentatie wordt verwezen) een kunstwerk zonder weerga is. Dat is uiteraard niet het geval en dat was ook uitdrukkelijk níet de bedoeling van de auteur. In de eerste plaats was de Documentatie bedoeld als een academisch proefschrift. Of beter, dat is het in zijn uiteindelijke incarnatie geworden. Daarvóór was het een doctoraalscriptie, een ‘studie’, randcommentaar bij de uitgave van het Verzameld Werk en een brievenuitgave. Nadat een lezing van J.J. Klant tijdens de Tweede Wereldoorlog Gerrit Borgers' interesse voor het werk en de persoon van Paul van Ostaijen heeft losgeweekt, begint hij te werken aan een doctoraalscriptie over Van Ostaijen. In de zomer van 1947 stuurt hij een briefje naar Gaston Burssens - Van Ostaijens naaste literaire vriend die middels postume uitgaven en stukjes en studies allerhande de belangrijkste promotor van diens oeuvre was geweest. Burssens reageert enthousiast; ‘Hij overstelpte me met aanmoedigingen, boeken en een uitnodiging om eens te komen praten,’ schreef Borgers later.Ga naar margenoot1 Op die uitnodiging gaat hij graag in en al snel wordt hij kind aan huis bij Burssens. ‘Hij verbleef weken, als het geen maanden waren, bij Gaston Burssens,’ beweerde Louis Paul Boon in 1956.Ga naar margenoot2 Op die manier raakt Borgers helemaal ingeburgerd in het Vlaamse artistieke wereldje, want Burssens wordt op dat moment door de opkomende generatie gezien als dé sleutel- en verbindingsfiguur tussen de avant-gardes van na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog en ze raadplegen hem dan ook over van alles en nog wat en nodigen hem uit om in de redactie van hun tijdschriften te zetelen. Voor Borgers is dit alles ideaal: hij leert vele vroegere vrienden van Van Ostaijen kennen (de broers Oscar en Floris Jespers, René Victor, Jozef Muls, enzovoort) en maakt op zijn beurt kennis met de Vlaamse jongeren, die zich verzamelen in het tijdschrift Tijd en mens. Samen met Boon en Burssens zal hij overigens een bepalende rol spelen bij de tijdelijke fusie in 1952 tussen het Vlaamse Tijd en mens en het Nederlandse Podium, waarvan Borgers van 1946 tot 1962 redacteur is en waarvan hij samen met Paul Rodenko hét blad van de Nederlandse experimentelen zal maken. In 1949 studeert hij af aan de universiteit van Amsterdam, maar het einde van zijn Van Ostaijenstudie is hiermee allerminst in zicht. De jaren vijftig staan in het teken van het Verzameld Werk. Al jarenlang een onvervulde droom van Burssens, zal een conglomeraat van Nederlandse en Vlaamse uitgevers het uiteindelijk toch aandurven om een complete en voor die tijd zelfs behoorlijk tekstkritische editie van Van Ostaijens poëzie, proza en essays op de markt te brengen. Burssens vraagt Borgers om de klus te klaren en die zegt niet neen. In november 1952 wordt Van Ostaijen voor de derde keer begraven (hij | |
[pagina 1154]
| |
verhuist naar het erepark van de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof) én komen de twee delen poëzie uit. Twee en vier jaar later volgen de beide prozadelen. Intussen is Borgers in 1953 benoemd tot conservator van het Nederlands Letterkundig Museum. Onder meer ook dankzij een goede samenwerking met de Antwerpse collega's van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (amvc) slaagt hij een om een echt Van Ostaijenarchief uit te bouwen: hij legt een bibliografie aan, verzamelt brieven, gaat op zoek naar alle mogelijke iconografische materiaal (foto's, schilderijen, enzovoort), interviewt mensen die Van Ostaijen gekend hebben en spoort kunstenaars op met wie Van Ostaijen in de tot dan toe nauwelijks gedocumenteerde Berlijnse tijd in contact was gekomen. Vrij algemeen wordt hij intussen gezien als dé Van Ostaijen-autoriteit en wanneer de uitgevers de tijd rijp achten om diens werk te vulgariseren stelt hij met groot succes drie Ooievaarpockets samen. Vooral Music-hall, een programma vol charlestons, grotesken, polonaises en dressuurnummers (eerste druk 1955) wordt een absolute klassieker: een aantrekkelijke en toch verantwoorde inleiding, gevolgd door een uitermate gevarieerde best of-selectie. Nu de Ooievaars aan een nieuw leven begonnen zijn, is het dan ook uitermate gepast dat in dit Van Ostaijenherdenkingsjaar ook Borgers' Music-Hall wordt herdrukt. Uit brieven van de Gentse Van Ostaijenamateur Robert Snoeck van 17 en 25 november 1954 aan BorgersGa naar margenoot3 blijkt dat het in die periode de bedoeling is om met al de Van Ostaijen-documenten die níet in de poëzie- en prozadelen zijn opgenomen (brieven, getuigenissen, enzovoort) een vijfde, veeleer biografisch Verzameld Werk-deel te maken. Door het werk in het Letterkundig Museum en waarschijnlijk ook door de immer uitdijende stapel materiaal wordt de uitgave van die documentaire studie steeds uitgesteld. Halfweg de jaren zestig wordt Borgers' Van Ostaijenmonopolie plots gecontesteerd. Henri-Floris Jespers (kleinzoon van Floris) beschuldigt Borgers er in De Standaard van op het materiaal te blijven zitten en misbruik te maken van het mandaat dat hij van de erven Van Ostaijen kreeg om het archief te beheren, bestuderen en excerperen. De door Borgers ingeroepen deontologische argumenten houden geen steek, vindt Jespers: ‘wie reeds jaren over zo'n ontzaglijk archief beschikt [...] en daar in tien jaar tijds niets over laat weten, zelfs niet in de vorm van een artikel van 10 bladzijden in een akademisch tijdschrift, eerbiedigt zelf de wetten van de deontologie niet.’Ga naar margenoot4 Borgers reageert en verzekert dat het hele Van Ostaijenarchief voor iedereen raadpleegbaar is in het amvc en hij kondigt een volledige brieveneditie aan voor 1967. Maar ook die komt er niet. Borgers zal al snel beseft hebben dat het verzamelde materiaal enkel tot zijn recht kon komen indien het allemaal samen zou worden gepresenteerd. Om iets aan de brieven te hebben, moeten ze geannoteerd worden. Die annotatie betreft niet alleen personen en gebeurtenissen, maar uiteraard ook de gedichten, proza en kritieken zelf. Aangezien in het leven alles in elkaar grijpt, moet dat in een documentaire studie dan ook maar gebeuren. | |
[pagina 1155]
| |
En zo ontstaat, na bijna tweeëntwintig jaar werk, een in velerlei opzichten monumentale dissertatie. Paul van Ostaijen, een documentatie bevat alle tot begin jaren zeventig bekende gegevens, brieven, getuigenissen, foto's, tekeningen, schetsen en schilderijen in verband met Van Ostaijen, plus een volledig overzicht van zijn werk. Borgers' promotie wordt hét academische event van 1971. Eind 1970 wijdt de NRC er zelfs een voorbeschouwing-annex-interview aan, en op de dag zelf - woensdag 6 oktober - is le tout monde aanwezig. Zelfs de hoogbejaarde Adriaan Roland Holst komt er voor naar Leiden. En het wordt een succes natuurlijk: Borgers promoveert cum laude en moet alleen wat plaagstootjes incasseren over de omvang van zijn werk. Want inderdaad: met de 1176 bladzijden van zijn Documentatie levert hij het tot dan toe lijvigste proefschrift uit de Nederlandse letteren af. Naast een beperkte editie in paperback van het eigenlijke proefschriftGa naar margenoot5 verschijnt er eveneens bij Bert Bakker een voor het overige identieke, gebonden handelseditie. Een duur boek, en zonder de steun van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk in Rijswijk en het Ministerie voor Nationale Opvoeding en Cultuur in Brussel zou het toen zelfs honderdzestig in plaats van vijfennegentig gulden gekost hebben. | |
2. De Documentatie zoals ze was en is‘Met opzet geen biografie. Ik heb namelijk geprobeerd er zonder een bepaalde evaluatie of interpretatie al het materiaal over Van Ostaijen in uit te stallen, zo objectief en volledig mogelijk. Zoiets dient aan een biografie, zoals mijn leermeester de historicus Romein die voorstond, vooraf te gaan.’Ga naar margenoot6 Aldus Borgers in het vermelde interview met de NRC eind december 1970. Hoewel de omvang van het werk iets anders suggereert, is Borgers' opzet dus niet echt ambitieus. Zoals hij ook duidelijk maakt in de ‘Verantwoording’, pretendeerde hij allerminst een beeld van Van Ostaijen af te leveren. Daarvoor was het volgens hem te vroeg. Borgers beschouwde deze onderneming duidelijk als grondwerk, als datgene wat moet gebeuren voor je aan een echte biografie zou kunnen beginnen. En zelfs binnen dat kader bleef hij voorzichtig: het onbepaalde lidwoord ‘een’ in de titel gaf aan dat Borgers niet de pretentie had een onverbeterbaar en definitief werkstuk af te leveren. Ondanks die duidelijke beperking (je zou ook kunnen zeggen: indekking) waren de enkele kritische geluiden die te horen waren in de besprekingen van de Documentatie, van methodologische aard. Zowat iedereen had ontzag voor het enorme werk en voor de filologische acribie waarmee Borgers dat tot een goed einde had weten te brengen (‘Monument voor Van Ostaijen,’ juichte Bernard Kemp in De StandaardGa naar margenoot7), maar onder meer Herman Verhaar in de NRC en Jan Franken in Ons Erfdeel betreurden toch dat er geen poging was ondernomen om tot een beeld van Van Ostaijen te komen. Verhaar miste vooral een ontmoeting met ‘de mens’ Van Ostaijen, terwijl het Franken veeleer om het werk te doen | |
[pagina 1156]
| |
was: ‘De biografie van een dichter die bij herhaling en uitdrukkelijk stelt dat het niet gaat om de persoonlijkheid van de maker maar om het gedicht zelf, moet konvergeren in het oeuvre.’Ga naar margenoot8 Als Borgers die richting had gevolgd zou hij echter nog zwaarder in aanvaring zijn gekomen met díe recensenten die benadrukten dat hij - hoewel hij uitdrukkelijk had gesteld geen hiërarchie te willen aanbrengen en geen oordelen te willen vellen - dat tóch had gedaan, al was het maar door de verdeling in hoofdstukken en andere ordeningsprincipes die hij had toegepast. Op die manier had hij, volgens hen, de beoogde wetenschappelijke objectiviteit in het gedrang gebracht. Borgers had echter ook hierop reeds geanticipeerd in zijn ‘Verantwoording’. Hij vergeleek zijn eigen doel met Van Ostaijens ideaalbeeld van de ‘ontindividualisering’: iets wat - ook weer in Van Ostaijens woorden - onvermijdelijk ‘zoals alle mensenwerk een streven’ blijft. Vijfentwintig jaar en het postmodernisme later, klinken zure opmerkingen over een gebrek aan objectiviteit niet alleen behoorlijk naïef en idealistisch, met betrekking tot de Documentatie zijn ze beslist muggezifterig. Relevanter lijken ons de commentaren die - hoewel vol ontzag voor het enorme werk dat Borgers had verricht - vraagtekens plaatsten bij het wat hybride karakter van het boek. Tegelijk wetenschappelijkheid (en dus volledigheid) en leesbaarheid betrachten - heeft dat niet iets van having your cake and eating it? Onder de kop ‘Diergaarde voor geleerden’, vroeg Kees Fens zich in De Volkskrant af of het boek (en de lezer) er niet bij zouden gewonnen hebben indien de studie was opgesplitst in één deel documenten en één deel toelichting en verantwoording.Ga naar margenoot9 En Herman Verhaar vatte dit probleem in de NRC bondig samen: ‘Borgers' boek is er om te gebruiken, niet om te lezen.’Ga naar margenoot10 Daar was Paul de Wispelaere het echter niet mee eens. Volledig conform zijn eigen evoluerende proza-opvatting prees hij de Documentatie in zijn bespreking in Het Vaderland niet alleen als studie (wat dat aspect betrof, dwong ze bij hem ‘bewondering en dankbaarheid’ af), maar ook als verhaal. In een periode waarin de roman meer en meer een documentair karakter krijgt, kon je - volgens hem - de Documentatie ook lezen als een roman.Ga naar margenoot11 En andere recensenten lieten zich evenmin afschrikken door de veelheid aan gegevens die in het boek zijn verwerkt: ‘Precies door zijn streven naar volledigheid is deze documentatie van Borgers uitgegroeid tot een onmisbaar en onvervangbaar boek,’ vond Willem M. Roggeman in Het Laatste Nieuws.Ga naar margenoot12. Hoe het ook zij, vanuit het standpunt van de Van Ostaijenstudie heeft alvast Roggeman overschot van gelijk gekregen. Paul van Ostaijen, een documentatie heeft zonder meer de status van Van Ostaijen-encyclopedie bereikt. Er kan geen artikel en al helemaal geen studie over het werk van deze Antwerpse auteur verschijnen zonder dat er naar de Documentatie verwezen wordt. Toen wij onlangs de essaybundel De stem der Loreley. Over Paul van Ostaijen persklaar aan het maken waren en duchtig in het notenapparaat van de bijdragen moesten snoeien, besloten we om niet alleen alle verwijzingen naar het vierdelige Ver- | |
[pagina 1157]
| |
zameld Werk, maar ook citaten uit de Documentatie met een simpele code ín de artikelen te verwerken. Veertig jaar na het oorspronkelijke plan om Borgers' studie uit te geven als het vijfde deel van het Verzameld Werk, wordt het door de Van Ostaijenkenners dus duidelijk op die manier behandeld. En niet alleen voor de Van Ostaijenstudie is het werk cruciaal gebleken. De Documentatie bevat ook zo'n schat aan informatie over Antwerpen in het eerste kwart van deze eeuw - en dan vooral over het artistieke leven aldaar - dat ook iedereen die geïnteresseerd is in het Vlaams activisme in de stad, of in leven en werk van kunstenaars als Paul Joostens, de gebroeders Jespers of Jozef Peeters spontaan naar het boek grijpt. En dankzij Van Ostaijens Berlijnse connecties, is het ook interessant voor de studie van kunstenaars die hij daar ontmoette. Op die manier duikt het boek bijvoorbeeld op in publikaties van het Berlijnse Bauhaus-Archiv. Vanuit het standpunt van de geïnteresseerde lezer gezien echter, zou NRC-recensent Herman Verhaar wel eens gelijk gehad kunnen hebben. De Documentatie is geen leesboek. Ondanks de index en de aparte lijsten met brieven en illustraties (jammer genoeg geen titel- en zakenregister) en ondanks de vele heen- en weerverwijzingen in het boek (met noten in de marge waarin naar de bladzijde wordt verwezen waar er meer informatie over een bepaald onderwerp volgt) blijft het boek een taaie brok. Het zou echter unfair zijn om dat argument tegen Borgers te gebruiken. Zijn boek is precies geworden wat het wou zijn: een zo volledig mogelijke documentatie.Ga naar margenoot13 Het was zijn uitdrukkelijke bedoeling dat zijn collega's voor de verwerking ervan zouden zorgen: ‘zo'n ‘echte’ biografie, waar je voor moet selecteren en een bepaalde lijn volgen, laat ik graag aan iemand na mij over.’Ga naar margenoot14 | |
3. De schim van BorgersOf het iets met Borgers' jarenlange monopolie te maken heeft, valt natuurlijk moeilijk uit te maken, maar het is opvallend om te zien hoe de Van Ostaijenstudie na het verschijnen van de Documentatie níet de verhoopte boost heeft gekregen. Kees Fens schreef in 1971 wel dat het ‘een boek voor heel veel nieuwe boeken en artikelen’Ga naar margenoot15 zou blijken te zijn, maar die verwachting is niet echt bewaarheid. In de volgende paragrafen willen we een kort en selectief overzicht geven van wat er ‘sedert Borgers’ verschenen is wat betreft interpretatieve studies, primaire Van Ostaijen-uitgaven en biografisch-documentaire werken.
Voor het interpretatieve werk blijken de vroege jaren zeventig nochtans uitermate vruchtbaar te zijn geweest. Vlak vóór de Documentatie, verschenen er maar liefst drie studies; Borgers vermeldde ze wel in zijn bibliografie, maar meer dan een zijdelingse voetnoot kon hij er niet meer aan besteden. Waar Borgers' methode in de Documentatie erin bestond om Van Ostaijens hele werk chronologisch te behandelen, gingen zij dieper en systematisch in op drie deelaspecten | |
[pagina 1158]
| |
ervan: de poëtica, het proza en de kunstopvattingen. Zo wijdt J.J. Oversteegen een apart hoofdstuk van zijn Vorm of vent aan Van Ostaijens poëzieopvattingen, kritische theorie (wat is de taak van de criticus?) en praktijk.Ga naar margenoot16 Hij gaat in tegen de vaak gehoorde opmerking als zou Van Ostaijen een dogmatisch denker en een vooringenomen criticus zijn geweest. Oversteegen benadrukt de ‘eenheid van zijn literaire figuur’.Ga naar margenoot17 Zoals De Wispelaere Borgers' Documentatie als een ‘roman’ las (cf. supra), zo beweert Oversteegen dat ook Van Ostaijens poëticale stukken - ‘met hun steeds herkenbare thema's die voortdurend verder ontwikkeld worden’Ga naar margenoot18 - de allures van een roman aannemen. Van Ostaijen werkte een coherente autonomistische poëtica uit en paste zijn denkbeelden op een consequente en faire manier toe in zijn kritieken. Nadat al eerder de twee opstellen van Herman Uyttersprot over Van Ostaijens proza waren gebundeld,Ga naar margenoot19 verscheen in 1970 de eerste studie die zich volledig op dat proza concentreerde. In Homeopathy of the Absurd schrijft E.M. Beekman het in de volgens hem voor het modernisme zo bepalende traditie van het groteske in.Ga naar margenoot20 Aan de hand van de woordspeling ‘civilisatie-syphilisatie’ probeert hij een typologie van Van Ostaijens groteske wereld op te stellen; die wereld wordt gekarakteriseerd door - zoals Van Ostaijen zelf schrijft in zijn Breugel-essay - een absolute ‘verkeerdheid’. Tegen die verkeerdheid brengt Van Ostaijen zijn grotesken in het geweer: een gif als tegengif gebruikt, homeopathie van het absurde. In 1965 publiceerde Paul Hadermann de eerste systematische studie over Van Ostaijens poëzie.Ga naar margenoot21 Vijf jaar later deed hij hetzelfde voor diens kunstopvattingen.Ga naar margenoot22 Net als in zijn eerste werk zet Hadermann in Het vuur in de verte een ingenieuze constructie op die hem in staat stelt zowel de constanten als de verschuivingen in Van Ostaijens denkbeelden onder de aandacht te brengen; diachronie en synchronie gaan hier hand in hand. Hij zondert enkele belangrijke thema's of kernbegrippen af (gemeenschapskunst, dynamiek, ontindividualisering, de relatie idee-fantasma, enzovoort) en onderzoekt hun ontwikkeling in het oeuvre. Wat Hadermann in deze studie doet is tegelijk simpel en ontzagwekkend: aan de hand van een lectuur van de artikelen en studies van Europese avant-gardisten die Van Ostaijen zelf vermeldt in zijn essays, reconstrueert hij de evolutie van diens kunstopvatting, een evolutie die de criticus zelf samenvat als ‘het proces [...] waardoor zich een vaag streven naar moderniteit geleidelijk aan tot een bewuste poëtiek heeft afgebakend’.Ga naar margenoot23 Hij ontrafelt de vroege essays, legt interne contradicties en blinde vlekken bloot en toont aan waar Van Ostaijen zijn theoretische mosterd haalt. Eén van zijn vele belangrijke nuanceringen van het in 1970 heersende Van Ostaijenbeeld is dat de dichter in Berlijn níet al zijn idealen en engagement verloor; zijn zoektocht naar een nieuwe gemeenschapskunst ging onverminderd voort. De belangrijkste evolutie die geschetst wordt is misschien wel die van de platonist en neo-Kantiaan Van Ostaijen: van iemand die wil opgaan in de dingen tot iemand die, steeds scepti- | |
[pagina 1159]
| |
scher, uiteindelijk alleen nog maar overtuigd is van de onkenbaarheid van de werkelijkheid; nooit vat hij de vlam van het vuur in de verte. In het publikatiejaar van de Documentatie stelde Borgers ook een Van Ostaijenaflevering van het tijdschrift Vlaanderen samen.Ga naar margenoot24 Teksten van Van Ostaijen en het intussen bekende iconografische materiaal worden afgewisseld met een zestal essays over verschillende facetten van zijn oeuvre: Beekman behandelt het proza, De Vree de poëtica, Oversteegen de poëziekritieken, Phil Mertens de kunstkritieken (meer bepaald zijn houding tegenover De Driehoek), Borgers de relatie tot Gezelle en Schmidt Supprian situeert Van Ostaijen in het Westeuropese literaire expressionisme. Na deze kortstondige boom in het begin van de jaren zeventig viel het interpretatieve werk nagenoeg stil. Robert Snoeck bleef wel op geregelde tijdstippen en in eigen beheer boekjes uitbrengen, maar in de officiële Van Ostaijenliteratuur zijn die altijd wat meewarig behandeld. Snoeck verenigde in zich de beide betekenissen van de ‘amateur’: hij begroef zich in het materiaal met de gretigheid en het onverdroten enthousiasme van de ware liefhebber, maar dezelfde kenmerken overwoekerden ook veelal zijn betogen die door uitweidingen en slordigheden worden ontsierd. Voor het bronnenonderzoek dat hij leverde verdient hij echter meer dan zijn plaats in dit literatuuroverzicht. Aan zijn driedelige ‘literaire en zakelijke toelichtingen’ van Bezette Stad werkte hij tussen maart 1954 en november 1979.Ga naar margenoot25 Ooit voorzag hij dat het werk enkele duizenden bladzijden zou bedragen. Het werden er uiteindelijk ongeveer tweehonderdvijftig: partituren van de liedjes die Van Ostaijen citeert, samenvattingen van films en boeken waarnaar verwezen wordt, biografietjes van personen die vernoemd worden, enzovoort. De ideale vertrekbasis om nu eindelijk eens een volledig geannoteerde editie van Bezette Stad uit te geven. In 1976 verschenen de proceedings van een congres - Nijhoff, Van Ostaijen, De Stijl: Modernism in the Netherlands and Belgium - waarin voor het eerst op zo'n expliciete manier Van Ostaijen in het Modernisme werd ingeschreven. Paul Hadermann heeft het in zijn bijdrage over Van Ostaijens ethische en esthetische opvattingen vlak voor en tijdens de Berlijnse periode.Ga naar margenoot26 In een artikel uit 1978 onderzoekt J. Reynaert de relatie Van Ostaijen-mystiek.Ga naar margenoot27 Hij schetst hierin het beeld van een zoekende dichter die naar mystici verwijst, niet zozeer vanuit snobistische name dropping-overwegingen als wel vanuit een jarenlange reflectie over de relatie lyriek-mystiek en vanuit een diepe verwantschap met hun levensvisie; Van Ostaijens pessimistisch platonisme vindt in zijn metaforiek een pendant in de aloude maan-mystiek. In 1979 stelde Borgers zelf, naar aanleiding van de vermelde publikatie van de definitieve vierdelige editie van Van Ostaijens Verzameld Werk, een Van Ostaijennummer van het tijdschrift Bzzlletin samen.Ga naar margenoot28 Hij verzamelde voor dit nummer zowel oude als nieuwe bijdragen waarin onder meer onderzocht wordt in hoeverre Van Ostaijens (post-) Berlijnse essays beïnvloed zijn door zijn kennisma- | |
[pagina 1160]
| |
king met Mynona en de lectuur van Kant en Ernst Marcus' boek Das Problem der exzentrischen Empfindung und seine Lösung (Alie Blokhuis), waarin geprobeerd wordt vijf nagelaten gedichten te vatten onder de noemer ‘barok’ door ze in verband te brengen met Van Ostaijens denkbeelden over het fantasmatische en onkenbare, en de ‘vanitas’ van het menselijk bedrijf (Paul Hadermann) en waarin Van Ostaijens modernistische poëtica vergeleken wordt met die van de Russische Formalisten (Anne Marie Musschoot). Verder bevat het Bzzlletin- nummer interessante maar al jarenlang moeilijk vindbare stukken over de schrijver (waaronder ook overdrukken van artikelen uit het in Nederland nagenoeg onbekende Vlaanderen, cf. supra): jeugdherinneringen van Jos Léonard, Robert van Passen en Dries Janssen, overdrukken uit het Van Ostaijenherdenkingsnummer van Vlaamsche Arbeid uit 1928 (Dr. Edgar Peetermans, Jozef Muls, Paul Joostens) en contemporaine recensies van Van Ostaijen-uitgaven (Frans Coenen en H. Marsman over Bezette Stad, Albert Helman over Diergaarde voor kinderen van nu) en al wat oudere artikelen en lezingen van onder meer Dr. G. Kazemier, Paul de Vree en... de tekst van J.J. Klant die ruim dertig jaar eerder bij Borgers alles in gang had gezet. Daarmee bleek de cirkel rond. Borgers zou verder niet meer over Van Ostaijen publiceren.Ga naar margenoot29 Er volgden magere jaren in de Van Ostaijenstudie. In de jaren tachtig verscheen er geen enkele officiële studie in boekvorm over de auteur. Kristiaan Versluys wijdde wel een hoofdstuk van zijn The Poet in the City aan de stadsdichter Van OstaijenGa naar margenoot30 - een thema waarvoor ook Johanna Prins aandacht had in haar vergelijking van Bezette Stad en T.S. Eliots The Waste Land.Ga naar margenoot31 Paul Hadermanns opstel ‘Paul van Ostaijens grotesk panopticum’Ga naar margenoot32 vormde de eerste substantiële bijdrage over het proza in jaren. Zoals de titel al suggereert, schildert Van Ostaijen, volgens Hadermann, in zijn grotesken een wereld waarin - zoals in zijn sleutelgroteske Intermezzo - de mensen marionetten zijn in een panopticum; ze zijn de gevangen van hun eigen dwanggedachten (‘overtuiging’) of idealisme. Cyrille Offermans publiceerde drie essays waarin hij de nadruk legt op de impliciete maar daarom niet minder politieke strategieën die Van Ostaijens proza en poëtica kenmerken.Ga naar margenoot33 Hij toont aan hoe Van Ostaijen elke vorm van totalitair denken wil ondergraven door te demonstreren hoe markt- en andere disciplineringsmechanismen (waarvan de taal niet de minste is) de mens onvrij maken. In de jaren negentig zit de Van Ostaijenstudie duidelijk weer in de lift. Jef Bogman promoveerde in Amsterdam op een proefschrift over de compositie van Bezette Stad.Ga naar margenoot34 De titel vat zijn stelling keurig samen: De stad als tekst toont aan hoe de bundel bestaat uit fragmenten en citaten die gemonteerd worden als was het gedicht een stille film met contrapuntische jazzbegeleiding. Deze vorm leverde Van Ostaijen het onpersoonlijke materiaal om een belangrijke stap te kunnen zetten in zijn ontwikkeling naar geontindividualiseerde poëzie: op een niethiërarchische, associatieve en (om met Bachtin te spreken) polyfonische manier verbindt hij verschillende soorten teksten met elkaar opdat zijn ‘ik’ als het | |
[pagina 1161]
| |
ware kan opgaan in die stemmenzee. In 1994 promoveerde Erik Spinoy in Leuven op een proefschrift waarin aandacht wordt besteed aan de filosofische inspiratie van de late Van Ostaijen (Kant) en aan de politiek-ideologische aspecten van zijn werk. In Twee handen in het lege toont hij aan dat ook voor Van Ostaijen geldt wat Lyotard over de historische avant-garde zei, namelijk dat hun werk niet gemotiveerd wordt door de esthetica van het schone maar door de esthetica van het verhevene.Ga naar margenoot35 In navolging van Hadermann nuanceert Spinoy het klassieke beeld van de late autonomistische Van Ostaijen - zijn engagement wordt dan niet langer gekenmerkt door het werken aan een concrete toekomstvisie (Het Sienjaal), maar door een verzet tegen onder meer de tirannie van het ‘gezond verstand’ en verblindend idealisme. Ongeveer gelijktijdig met deze herdruk van de Documentatie verschijnt de door ons samengestelde bundel De stem der Loreley, met nieuwe en enkele al eerder verschenen artikelen. In deze eerste Van Ostaijen-reader sinds het Bzzlletin-nummer hebben we getracht zoveel mogelijk aspecten van zijn oeuvre te belichten. Slechts één ontbreekt - de kunstkritiek. Daaraan wijdt Jean F. Buyck in dit herdenkingsjaar de allereerste kritische studie.Ga naar margenoot36
Spectaculaire primaire Van Ostaijenuitgaven waren er na de vier delen Verzameld Werk niet meer te verwachten. In 1977 verscheen uiteindelijk de al in de Documentatie aangekondigde en fors uitgebreide en in de oorspronkelijke spelling weergegeven druk van het deel ‘kritieken en essays’: ook alle vroege krantenstukken (over het activisme, theaterrecensies, enzovoort) werden hierin opgenomen. Verder liet ook het Paul van Ostaijengenootschap (ook weer onder leiding van Borgers) op dit vlak nog van zich horen. Nadat het genootschap in 1969 een facsimile-editie van Van Ostaijens dadaïstische filmscript De jazz van het bankroet had uitgegeven, volgde in 1973 ook een facsimile van Diergaarde voor kinderen van nu. In hetzelfde jaar bracht het Letterkundig Museum ook de twee hoofdstukken uit van de autobiografische roman waaraan Van Ostaijen in het begin van zijn Berlijnse tijd was beginnen schrijven.Ga naar margenoot37 Het landhuis in het dorp en De jongen verschenen (met een inleiding door Borgers en enkele facsimile-afdrukken van het handschrift) samen in één uitgave en werden ook opgenomen in de definitieve editie van het Verzameld Werk in 1979. Die vierdelige editie (prachtig ingebonden boeken met de vier houtsneden die Oscar Jespers voor Bezette Stad maakte in goudopdruk op het kaft én in een cassette) werd sindsdien niet meer herdrukt. Het vierde deel (‘Besprekingen en beschouwingen’) is al een tijdje even ‘gezocht’ als de Documentatie. Proza en poëzie bleven voortdurend in druk. Er verschenen ook enkele poëziebloemlezingen. Zopas werd - ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van de dichter - zijn volledige poëtisch oeuvre als deel vii in de prestigieuze reeks Nederlandse klassieken opgenomen. De Antwerpse uitgeverij Pandora plant in dit feestjaar de aller- | |
[pagina 1162]
| |
eerste facsimile uitgave van De Feesten van Angst en Pijn. En de eveneens bij Pandora verschijnende catalogus bij de amvc-tentoonstelling, ten slotte, zal ook een afdruk van het niet eerder in extenso uitgegeven typoscript van Van Ostaijens vroege groteske toneelschets Samuel Falkland verboden of prefekten-vrijheidsliefde in de xxe eeuw. Document voor de geschiedenis van onze tijd (1914) bevatten.
Minder verbazing hoeft het te wekken dat vooral op het biografische terrein weinig werk verricht is. Hoewel geen enkel werk exhaustief is, zullen de 1176 Documentatie-bladzijden vol gegevens - van brieven tot stambomen, van getuigenissen tot verkoops- en adressenlijsten - menig vorser ontmoedigd hebben.Ga naar margenoot38 En wat het biografische betreft, heeft Borgers' driedubbele monopolie (als Van Ostaijenautoriteit, als hoofdconservator van het Letterkundig Museum en als door de erven-Van Ostaijen aangeduide contactpersoon inzake auteursrechten) meer dan waarschijnlijk een voor anderen weinig stimulerende rol gespeeld. Iedereen die brieven of nieuwe getuigenissen had, stuurde die spontaan naar Borgers. Maar aangezien die er veelal niets mee deed, werd dat materiaal niet openbaar gemaakt. De enige inventaris verscheen in 1975: in Kroniek van Paul van Ostaijen 1896-1928Ga naar margenoot39 presenteerde Borgers alle op dat moment bekende biografische en iconografische materiaal. Veeleer dan een up-date (behalve de mededeling dat er twee briefjes zijn opgedoken van Doris - een verder onbekende vrouw met wie Van Ostaijen op het eind van zijn leven een relatie had - bevatte dit boek geen grote onthullingen) was deze kroniek een leesvriendelijke samenvatting van de Documentatie. Jaar na jaar, soms zelfs dag na dag kan de lezer de ontwikkeling van Van Ostaijens leven en werk volgen. Er wordt summier geciteerd uit brieven en essays, interessante teksten worden in handschriftversie afgedrukt (van Marc groet 's morgens de dingen tot de bulla aan Paul Joostens en van de Zelfbiografie tot Het konijn) en zowat elke tekst van Van Ostaijen (precies of vaag gedateerd) wordt ergens in het verhaal ingepast. Achterin staat een uitvoerig register waarin - in tegenstelling tot de Documentatie - nu ook alle titels van werken zijn opgenomen. Op die manier vormt de Kroniek een ideale aanvulling op Borgers' eerste werk. Indien we echter J. Heitman en W. Wagter mogen geloven, bezat Borgers op dat moment al heel wat nieuw en belangwekkend(er) materiaal. Uit de inleiding van hun - bij Borgers aan de universiteit van Amsterdam gemaakte - doctoraalscriptie Paul van Ostaijen, een correspondentieGa naar margenoot40 blijkt dat Borgers al vlak na zijn promotie in 1971 via de erven van de pas overleden mevrouw Maria Catharina Louisa Van Ostaijen-Kunnen (de vrouw van Pauls broer Stan) kopieën van een heel pak brieven in zijn bezit had gekregen. Het betreft brieven die voor de rest van de familie Van Ostaijen altijd verborgen waren gehouden en die door de Duitse kunstenaarsvrienden Von Boddien, Campendonk, Feininger, Knoblauch, Molzahn, Muche, Stuckenberg en Topp aan Van Ostaijen waren ge- | |
[pagina 1163]
| |
richt. In zijn Kroniek maakt Borgers echter geen melding van deze documenten.Ga naar margenoot41 Deze (voorlopig maar half ontcijferde brieven) bevestigen onder meer het vermoeden dat Van Ostaijen inderdaad al heel kort na zijn aankomst in Berlijn contacten had in expressionistische kringen. Het pak bevat ook de brief van Feininger die Van Ostaijen later voor zijn vrienden zou vertalen,Ga naar margenoot42 brieven geschreven door Feininger en Muche vanuit het Bauhaus en de in de Documentatie verloren gewaande ‘tegen-correspondentie’ van Campendonk, Muche en Stuckenberg. De zowel kwantitatief als kwalitatief belangwekkendste ontdekking gebeurde door de genoemde studenten Heitman en Wagter. Bij een bezoek aan Adolf Stuckenberg in Duitsland vonden zij de al evenzeer verloren gewaande brieven van Van Ostaijen aan diens vader, Fritz Stuckenberg. Francis Bulhof zou die tweeënvijftig brieven én de tegencorrespondentie (eenenzestig kaartjes en brieven van Stuckenberg aan Van Ostaijen, zoals gezegd uit dezelfde nalatenschap als die waarin de andere Duitse brieven zich bevonden) in 1992 publiceren en annoteren.Ga naar margenoot43 Deze correspondentie bevat een schat aan gegevens. Zo kan het verhaal gereconstrueerd worden van de mislukte pogingen van Van Ostaijen om met Stuckenberg, Muche en Topp een kunstgroepering op te richten (vergelijkbaar met de Sienjaal-poging met de Antwerpse vrienden). Verder blijkt dat Van Ostaijen tijdens zijn Berlijnse tijd een paar keer ernstig overwoog om naar Nederland uit te wijken.Ga naar margenoot44 En op basis van verwijzingen in de brieven kunnen er enkele gaten in de kroniek worden opgevuld: Van Ostaijen bracht Kerstavond 1918 door bij Walter Mehring, hij schreef Bankroet-Jazz niet zoals Borgers vermoedt in BerlijnGa naar margenoot45 maar net na zijn terugkeer in Antwerpen in de zomer van 1921, hij maakte in juni 1923 een reis naar Duitsland waarbij hij de Campendonks, Stuckenberg en Emmeke terugzag (misschien de aanleiding voor Emmekes tijdelijke terugkeer naar BelgiëGa naar margenoot46), enzovoort. Ook de brieven van Bob van Genechten aan Van Ostaijen zou Borgers al ten tijde van de Kroniek in zijn bezit hebben gehad. Ze bevatten heel wat interessante gegevens over Van Ostaijens politieke ontwikkeling in zijn Berlijnse periode. Han Foppe wijdde er in het genoemde Bzzlletin-nummer een interessante bijdrage aan waarin geciteerd wordt uit deze brieven en waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat - ondanks de duidelijke meningsverschillen tussen de vrienden - Van Genechten een niet onbelangrijke rol heeft gespeeld in Van Ostaijens razendsnelle evolutie van humanitarist naar communist. Of deze en andere conclusies terecht zijn, zal echter pas blijken bij een volledige, geannoteerde uitgave van deze brieven. Een volgende reeks verloren gewaande documentenGa naar margenoot47 die uit het archief van de weduwe van Stan van Ostaijen zijn opgedoken, zijn de negentien brieven die Oscar Jespers aan zijn vriend in Berlijn schreef in 1920-1921. Plannen om deze brieven uit te geven dateren al van de eerste helft van de jaren zeventig. Op de stofwikkel van de in 1982 verschenen monografie Oscar Jespers van José Boyens | |
[pagina 1164]
| |
wordt een uitgave van deze brieven door haar en Borgers in het vooruitzicht gesteld. Na Gerrit Borgers' overlijden heeft Boyens de klus alleen geklaard. Het zou uiteindelijk tot december 1995 duren voor het boek verscheen: De genesis van Bezette Stad. Ik spreek met de mannen en regel alles wel vormt een prachtige prelude op de diverse Van Ostaijenpublikaties in het herdenkingsjaar 1996. Het boek bevat niet alleen de negentien brieven, maar ook bladzijdenlange annotaties bij figuren en gebeurtenissen die erin aan bod komen. Op die manier schetst de auteur een gefragmenteerd beeld van het artistieke leven in Antwerpen vlak na de Eerste Wereldoorlog. Maar bovenal verschaft dit overvloedig geïllustreerde en in vierkleurendruk uitgegeven kunstboek de mogelijkheid om enkele belangrijke ‘gaten’ in de officiële Van Ostaijenbiografie te dichten. Twee thema's beheersen deze brieven: de (uiteindelijk op niets uitdraaiende) plannen om een eigen kunsttijdschrift SienjaalGa naar margenoot48 op te richten, en het ontstaansproces van Van Ostaijens Bezette Stad. In beide ondernemingen speelde Oscar Jespers een sleutelrol. Uiteraard levert ook deze brievenpublikatie aanpassingen van ‘punten en comma's’ uit de Documentatie op.Ga naar margenoot49 Ook in de reeks brieven ván Van Ostaijen die sinds 1971 zijn opgedoken zitten er enkele uit de Berlijnse tijd. De belangrijkste zijn die aan Paul Kenis. Aangezien ook Kenis' brieven bewaard zijn, kan aan de hand van deze correspondentie onder meer de uitgavegeschiedenis van Het gevang in de hemel in Opstanding gereconstrueerd worden. Ook over zijn vroegere dichtwerk, over Bezette Stad, Het Roode Zeil, Sélection en de Vlaamse beweging bevatten deze brieven nieuwe gegevens. De intrigerendste opmerking in dit pak is die waarin Kenis beweert dat hij een kleine groteske van Van Ostaijen heeft gepubliceerd in de rubriek ‘mot de la fin’ in de krant Ons Vaderland. Een zoektocht naar die tekst heeft vooralsnog niets opgeleverd. De literair-historisch verrassendste brief uit Berlijn is er één aan Albert Verwey waarin Van Ostaijen aanbiedt om voor De Beweging essays te schrijven over expressionistische kunst in Duitsland. Het is niet bekend of Verwey hierop heeft gereageerd. Ook uit de post-Berlijnperiode zijn er na 1971 nog Van Ostaijenbrieven opgedoken. Twee ervan heeft Borgers gepubliceerd: één aan Pauls broer Stan van 26 december 1927 waarin hij het - voor zijn doen - heel openhartig over zijn ziekte heeft, en één aan de Vlaamse schrijver Maurice Roelants van 16 februari 1928, waaruit blijkt dat Van Ostaijen tot aan zijn dood trouw is gebleven aan activistische vrienden.Ga naar margenoot50 En verder bezit het amvc originelen of kopieën van kaartjes aan Stan (waaruit blijkt dat Van Ostaijen in september 1923 bij Floris Jespers in Knokke was), aan Emmanuel de Bom (waarin sprake is van een waarschijnlijk nooit geschreven opstel Lof van het belgies leger) en aan een zekere heer Rosenthal (een Berlijnse kennis); en ook brieven aan Herman Baccaert, Lode Monteyne, Lode Baekelmans, August van Cauwelaert en Marcel Cordemans.Ga naar margenoot51 Tot slot wachten ook nog enkele brieven van Emmeke aan Van Ostaijen en de - al in de Kroniek vermelde - kattebelletjes van de mysterieuze Doris op pu- | |
[pagina 1165]
| |
blikatie. Hier vermelden we slechts één enkel feit uit de brieven van Emmeke dat een ander licht werpt op een cruciale passage uit Van Ostaijens biografie: tot nu toe is altijd aangenomen dat zijn vriendin Emmeke op 1 november 1923 - de dag na het overlijden van Van Ostaijens moeder - vanuit Antwerpen naar Berlijn is vertrokken om daar te trouwen met de zwager van Thomas Mann.Ga naar margenoot52 Uit een brief van 1 februari 1924 blijkt echter dat Emmeke pas later via haar zus van de dood van moeder Van Ostaijen heeft gehoord. Dit kan twee dingen betekenen: óf de dichter heeft de dood van zijn moeder verzwegen, óf Emmeke is vóór 31 oktober naar Berlijn vertrokken. Deze opsomming van nieuw, niet in de Documentatie opgenomen materiaal oogt behoorlijk indrukwekkend. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat Borgers nooit een aparte uitgave ervan heeft gepland, omdat hij het allemaal samen wou verwerken in een uitgebreide editie van zijn Documentatie. Dit vermoeden wordt bevestigd door het begeleidend briefje waarmee Ludo Simons (toenmalig adjunct-conservator van het amvc) op 30 september 1980 vers materiaal naar Borgers stuurde: ‘Voor deel 3 van de nieuwe uitgave van je proefschrift stuur ik je in bijlage een zopas uit het Baekelmans-archief opgedoken brief van Van Ostaijen, die je, naar ik meen, vroeger nooit gezien hebt.’Ga naar margenoot53 Waarschijnlijk heeft de geschiedenis zich hier (bijna) herhaald. Net zoals Borgers tussen 1949 en 1971 alle materiaal verzamelde om vervolgens uit te kunnen pakken met zijn 1176 bladzijden tellende Documentatie, heeft hij waarschijnlijk ook na 1971 alles opgespaard. Alleen heeft zijn overlijden in januari 1987 - of misschien enige (na ruim dertig jaar onafgebroken Van Ostaijenstudie niet geheel onredelijke) ‘materiaalmoeheid’ - verhinderd dat die drie Documentatie-delen zouden verschijnen. | |
4. De schim voorbijHet is opvallend dat deze ‘ontdekkingen’ pas de afgelopen maanden geïnventariseerd werden. Met uitzondering van de correspondentie met Stuckenberg is er sinds de beide Borgersboeken nauwelijks iets nieuws over het leven van Van Ostaijen verschenen. Pas nu, vijfentwintig jaar na de Documentatie, blijken de Van Ostaijenvorsers zich stilaan enigszins aan de schim van Borgers te ontworstelen. Zowel Jef Bogman, Marc Reynebeau als het duo Henri-Floris Jespers/ Guido Lauwaert hebben voor dit feestjaar publikaties aangekondigd waarin nieuwe biografische gegevens een belangrijke rol spelen. De catalogus van de literair-historische tentoonstelling in het amvc bevat een aangevulde kroniek over leven, werk en receptie van Van Ostaijen waarin geciteerd wordt uit hoger vermelde documenten. Deze catalogus zal ook de meest volledige primaire en secundaire bibliografie van Van Ostaijen-boekuitgaven bevatten. Tot slot, willen we nog even vermelden dat wij plannen koesteren om een zo volledig mogelijke brievenuitgave te bezorgen. Gerrit Borgers' Paul van Ostaijen, een documentatie is - zoals gezegd - een monu- | |
[pagina 1166]
| |
ment. Het is echter verheugend om vast te stellen dat het werk niet langer een versteend monument zal zijn. Het zal nog jarenlang een vanzelfsprekend ijkpunt in de Van Ostaijenstudie blijven, maar in plaats van de literatuurhistoricus te imponeren en gedeeltelijk te immobiliseren, blijkt het hem en haar nu eindelijk ook te inspireren. Staat er dan nu iemand op om te beginnen aan die ‘‘echte’ biografie, waar je voor moet selecteren en een bepaalde lijn volgen’?
Geert Buelens en Erik Spinoy |
|