Geschiedenis van Leuven. Geschreven in de jaren 1593 en 1594
(1880)–Willem Boonen– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
Aanteekeningen van M.-F. Pelckmans op het tweede boek van het werk van Willem Boonen.[Een oud schepen van Leuven, Michiel-Frans Pelckmans, liet aanmerkingen op het tweede boek van het werk van Boonen. Na zijn overlijden werd zijn handschrift het eigendom der gravin Anna-Theresia d'Yve, te Brussel. Op de veiling van de belangrijke verzameling dezer adelvrouw, werd het aangekocht door den bekenden boekenminnaar Ch. van Hulthem, en thans berust het in de koninklijke bibliotheek van Burgondie, te Brussel. Het bestaat uit 2 deelen in-4o, nrs 17174-17175 van den Inventaris. Op verzoek van het kollegie van Burgemeester en Schepenen stelde ons staatsbestuur het te onzer beschikking in het belang der uitgave van het boek van Boonen. Bij het doorbladeren van het werk van Pelckmans ondervonden wij dat het hier en daar wetenswaardige bijzonderheden oplevert voor de geschiedenis van gebouwen en instellingen welke te Leuven vroeger bestonden of welke er thans nog bestaan. Zulks deed ons dan ook besluiten de belangrijkste aanteekeningen uit het werk af te schrijven en ze hier te laten drukken. Doch, vooraleer daartoe over te gaan, achten wij het niet ongepast hier een kort levensbericht des schrijvers mede te deelen. Michiel-Frans Pelckmans, zoon van Hendrik Pelckmans, van TurnhoutGa naar voetnoot1, en van Anna-Maria De Lannoy, werd, in Sint Peeters parochie, te Leuven, geboren den 14 oogst 1732. Na zijne kleine scholen of humaniora, in het kollegie der H. Drijvuldigheid, te hebben voltrokken, legde hij zich bij onze hoogeschool op de wijsbegeerte toe. Ten jare 1750 was hij logicus in de Lelie; het jaar daarna was hij physicus in de zelfde pedagogie. Van dan af hield hij zich met het beoefenen der nationale geschiedenis onledig. Ten jare 1779 bekleedde hij den post van deken van het ambacht der wijntaverniers. De dood zijns vaders had hem vrij jong aan het hoofd gesteld eens welbefaamden gasthofs, het Hof van Keulen geheeten, gestaan in de Brusselsche straat alhierGa naar voetnoot2. Bij de zorgen welke zijn staat hem oplegde, verwaarloosde hij echter de beoefening der geschiedenis niet, en het was dank aan 's mans kennissen dat elk vreemdeling die zijnen intrek in het hof van Keulen nam, Leuven verliet met juiste denkbeelden omtrent de oudheden en den voormaligen toestand der stad. De fransche reiziger Dérival, die, in zijn werk getijteld le Voyageur dans les Pays-Bas, vele belangrijke bijzonderheden over onze gemeente heeft medegedeeld, was al zijne inlichtingen aan Pelckmans verschuldigd. Handelende over het oude slot der graven van Leuven, 't welk in die dagen nog bestond, teekent hij het volgende aan: ‘J'ai été voir (décembre 1782) le château pour plaire à mon hote, grand amateur d'antiquités: il est, m'a-t-il dit, dans l'intention d'engager l'Académie de Bruxelles à proposer un prix de 1000 florins qu'il lui remettra, pour celui qui prouvera le mieux, en un vol. in-folio, que ce château porte avec juste raison le nom de César, qui l'a fait bâtir, et qu'il n'a pas été élevé, comme le disent quelques érudits, par les ordres de l'Empereur Arnulphe, pour se garantir de la fureur des Normands.. Ce château, qui tombe en ruine et qu'on doit, dit-on, bientôt démolir, n'a plus comme autrefois de châtelains, dont le dernier, suivant une liste de ces châtelains, que m'a fait voir | |
[pagina 438]
| |
mon hote, avait été nommé en 1721Ga naar voetnoot1.’ Indien onze gasthofhouder, die een welgesteld man was, zijn voornemen van eene vraag betrekkelijk den oorsprong der Burgt van Leuven door de brusselsche Academie te doen beschrijven, niet ten uitvoer bragt, heeft hij, in allen geval, eene verhandeling er over nagelaten welke eenige belangrijke bijzonderheden bevat. Pelckmans, die, op 20 juni 1781, de eer had keizer Joseph II, bij dezes bezoeks te Leuven, de herbergzaamheid aan te bieden, liet in 1786 zijn gasthof aan een anderen burger over, en vestigde zich als kruidenier in het huis geheeten Den Kreft, gestaan in de Brusselsche straat. De man werd den 7 mei 1793 tot schepen der stad verkozen, eenen post dien hij met ijver en verkleefdheid, te midden der moeilijkste omstandigheden, waarnam. Sedert dien tijd gaf hij zich met nog meerderen vlijt aan het navorschen der bronnen onzer geschiedenis over. De bediening welke hij bij het stedelijk bestuur uitoefende, opende hem den toegang tot de archieven der gemeente, en hij wist van de omstandigheid, in 't belang der wetenschap, het beste gebruik te maken. Een aanzienlijk getal belangrijke stukken werden door hem opgespoord en afgeschreven. Hij legde mede eene kronijk of een dagregister aan, waarin hij al de gebeurtenissen aanteekende welke er binnen Leuven voorvielen. Deze kronijk, die met 1746 aanvangt en met 1808 eindigt, is van het grootste belang voor de plaatselijke geschiedenis. Men treft er uitgebreide bijzonderheden in aan over het bestuur van Maria-Theresia, over de Brabantsche omwenteling, over den inval der Franschen, over de afschaffing der Kloosters en der Hoogeschool, over de republikaansche plegtigheden, enz., enz. Den 8 october 1807 schreef de man op een blad zijner Kronijk de volgende woorden: ‘Het ses en seventighste jaer myns ouderdoms ingetreden zynde, en myne groote onpasselykheyd, doen my met reden vreesen dat ik den vyfthienden tome van myne Lovensche Chronyke niet ten eynde toe voltrekken zal, ter oorzaeke dat dese groote aendagt vereyscht om daegelyks aght te nemen oft dat er in onse stad Loven oft elders geene merkweerdige zaken voorgevallen zijn, om die aen de naerkomelingen mede te deylen, hetwelk my eene gedurige oeffeninge in myne ongelukkige gesteltenisse toebrengt; my nogthans in alles aen den goddelyken wille onderwerpende, wille ik den lezer doen zien dat ik, boven die daegelyksche bezigheyt van dese kronyke, welke verre boven de vyftigh jaren alreeds is loopende, naer het volbrengen volgens myn krank vermogen der christelyke plighten van mynen staet, en het bedienen der plaetsen, in de onstuymighste tyden van onse Nederlandsche Revolutie, en het inkomen der Franschen, den my overblyvenden tyd in geene ledigheyd overgebragt hebbe, zoo zal konnen geoordeelt worden uyt het getal der hier volgende werken welke ik alle eygenhandigh geschreven hebbe, welkers opzoeking my veel tyd en moeyte gekost hebben. Neemt dan, lezer, desen mynen arbeyd in danke. De eenighste reden die my daertoe aengewakkert heeft, was dat, gelyk onze voorsaten de gebeurtenissen van hunne tyden ons naegelaeten hebben, ik aen UE. ook liet eene kleyne schetse van onze tegenwoordige alderongelukkighste tyden, zoo voor onse heylige Roomsch Catholyke Religie en haer weerdige ende standvastige bedienaers als voor alle welpyzende inwoonders van onse Nederlanden, UE. hier om ootmoedelyk verzoekende om dat ik misschien, door desen mynen geduerigen arbeyd, de christelyke plighten veronaghtzaemt hebbe den bermhertigen God wilt bidden dat hy genadelyk myne bedreve fauten en onachtzaemheden gelieve te vergevenGa naar voetnoot2.’ Pelckmans, die, gelijk men komt te zien, een zeer godsdienstig man was, bewoonde in die dagen het huis den Kreft, met zyne zuster Maria-Theresia Pelckmans, zijne nichte Anna-Maria Pelckmans en eene dienstmaagd. Hij ontsliep aldaar den 12 februari 1808. Onze schrijver had nooit gehuwd geweest. Pelckmans was rijzig van gestalte, zoet van aangezigt, deftig van voorkomen en aangenaam in den omgang. Voor hem was zijn Otium literatum geheel de wereld. De volgende stukken en werken werden door Pelckmans afgeschreven of opgesteld: 1o De belegeringe, brantstightinge en verwoestinge der stad Thienen, door de legers der Franschen en Hollanders, op den 9 juny 1635, en volgende daegen, int latyn beschreven door den eerw. Heere Franciscus Cremers, pastor van Sint Machiels parochie, tot Loven, over gezet in de nederduytsche taele, door M.-F. Pelckmans. 2o Copey van een brief geschreven uyt Luyck, door eenen franschen commandant aen den cardinael de la Vallette, tot Parys, den 25 july 1635. 3o Relaes van hetgene ik gesien hebbe duerende de belegeringe, het assaut, innemen, pilleren ende branden der stadt van Thienen, saterdagh na den feestdag van het Hooghweerdigh Heyligh Sacrament, 1635. (Copey van een geschrift hetwelk ik zelf tot Thienen gecopieert hebbe. - Geteekend: Pelckmans). 4o Memorie uyt een ander geschrift. 5o Dagregister der belegeringe der stad Loven door de legers der Franschen en Hollanders van den 20 juny tot den 5 july int jaer 1635, int latyn | |
[pagina 439]
| |
beschreven door den eerw. Pater Rivius, religieus in het klooster der eerw. Paters Augustynen, tot Loven, 1635, over gezet in de nederduytsche taele door M.F. Pelckmans. 6o Extract uyt een andere annotatie van dien tyd. 7o Copey van twee liedekens de welke korts na de belegeringe van onse stad gedrukt en verkocht geweest zyn. 8o Extract uyt de geschreve Cronycke der religieusen Annuntiaten van Loven, alwaer onder andere staet, enz., aengaende de belegering. 9o Extract uyt de geschreve Chronyke der religieusen Annuntiaten van Thienen, aengaende de belegering. 10o De Obsidione Lovaniensi, anno 1635, enz. Al deze stukken zijn in eenen band in-4o vervat. Na deel gemaakt te hebben der Bibliotheek van M.P.-P. Lammens, was dit handschrift het eigendom geworden van den heer C.-P. Serrure, hoogleeraar, te Gent. Op de verkooping van dezen geleerden, den 26 augusti 1872, hebben wij het aangekocht voor de archieven van Leuven, alwaar het thans berust. 11o Verhael van den inval in Brabant en van het beleg der stad Loven, door Marten van Rossum, marechal van Gelderland, in 't jaer 1542; in-4o. 12o Lovensche Chronyke, behelzende de bezonderste gebeurtenissen, zoo binnen Loven als elders, beginnende in 't jaer 1746 en eyndigende met het jaer 1808; 15 boekdeelen in-4o. Deze kronijk berust thans op de archieven der stad Leuven. Het is verreweg het belangrijkste van 's mans werken. 13o Histoire des troubles des Pays-Bas, depuis son origine en l'an 1560 jusqu'à la Paix de Westphalie en l'an 1648, par M. Vander Vynck; 2 vol. in-4o. ‘Leest de Préface du copiste, zegt Pelckmans, die ik aen 't begin van het werk gesteld hebbe, en daer zult gy zien waerom ik dit gecopieert hebbe, naerdat het alreeds gedruckt was.’ Deze préface is gedagteekend uit Leuven, den 20 december 1801. Het handschrift, na deel gemaekt te hebben der verzameling van Vandevelde, berust thans in de Bibliotheek van Burgondie, te Brussel. Cat., IIIe deel, bl. 258. 14o Ouwde memorien geextraeert uyt den boeck van Mr Guilliam Boon, geteekent I.I. B, berustende op het stadhuys van Loven, nopende de oudheyd der selve stad en andere dingen de selve stad concernerende; met eenige aenmerkingen, vermeerderingen en verbeteringen op dese oude memorien; 2 deel. in-4o. 15o Nauwkeurige beschryvinge van het Castrum Caesaris en van St-Jans-kerke, de welke beyde alhier op de Borch gestaen hebben; wanneer dese gebouwt zyn, door wie en in wat jaren die verkocht zyn, door wie die gekocht syn, door wie en wanneer die afgebroken syn; 1 vol. in-4o. Dit handschrift, alleen belangrijk voor de laatste jaren dier twee gebouwen, berust thans in de Bibliotheek der Hoogeschool van Leuven. Het is in 's mans Lovensche Kronijke, 2e deel, bijna letterlijk overgeschreven. 16o Beschryvinge van het inkomen in onse stad van den partisan Du Moulin; hoe hy daer uyt gedreven is, en hoe onse stad door den keyser Carel den 6en met eenen gouden sleutel vereert geweest is; voorders hoe desen sleutel ons door de Franschen ontnomen is. Vol. in-4o. Dit handschrift berust thans in de Bibliotheek van Burgondie. 17o Rakende Franciscus Anneessens en den Heere Raed en Procureur generael van Braband. 18o Défense et justification en forme très-humble et très-respectueuses remonstrances présentées à S.M. Impériale et Catholique, au nom des doyens des neuf nations, composant le troisième membre de la ville de Bruxelles, au sujet de l'emprisonnement qu'on a fait de quelques uns de leurs confrères. 19o Vonnis gegeven op den 9 September 1719, in den souvereynen Raede van Brabant, tegen Franciscus Anneessens, verclaerende hem verbeurt te hebben lyf en goed, hem condemneerende geleyd te worden op een schavot, om aldaer met het sweerde gestraft te worden, tot dat de dood daerna volge. 20o Samenspraek tusschen de klaegende justitie ende de uytblasende faeme raekende de onregtveerdige dood van Franciscus Anneessens, onthalst binnen Brussel, den 19 september 1719. 21o Liedeken van den regtveerdigen Franciscus Anneessens. Stemme van Theresia. Onze schrijver had, gelijk men ziet, al de stukken betrekkelijk het proces van den moedigen deken der brusselsche natien afgeschreven. 22o Lettres écrites de la duchesse Marguerite de Parme, gouvernante générale des Pays-Bas et du roy d'Espagne Philippe second, touchant les troubles, révoltes et confédérations des mêmes Pays-Bas, de l'année 1566, précédées d'une lettre très-intéressante du Prince d'Orange et de la duchesse de Parme, du 24 janvier 1566. 23o Copie des procès-verbaux du conseil municipal de Louvain, érigé le 11 messidor an 8 (30 juin 1800). 2 vol. in-4o. Ter archieven der stad. De lijst der aengehaalde werken komt voor in de Lovensche Chronijk, 15e deel, bl. 180-183. Zij werden te gelijk met de bibliotheek van Pelckmans, die zeer belangrijk was voor de geschiedenis des lands, te Leuven, in den loop van het jaar 1808, verkocht. Van Hulthem, Vandevelde en de gravin d'Yve waren de voornaamste koopers. Onze stad telde in die dagen geene oudheidsliefhebbers meer. Pelckmans was jammerlijk geen schrijver. Zijn stijl | |
[pagina 440]
| |
is slordig en langdradig; zijne taal soms onduidelijk. Bij het lezen zijner gewrochten, bemerkt men dat het hem moeite koste zijne denkbeelden op eene verstaanbare wijze uit te drukken. Zijne verdienste bestaet hoofdzakelijk in het verzamelen van oorkonden voor onze geschiedenis, welke, zonder zijne zorg, voor altijd zouden te zoek wezen. Onder dit opzigt heeft de man aanspraak op de erkentelijkheid van het nageslacht. Pelckmans schreef zijne aanteekeningen op het tweede deel van het werk van Boonen in de jaren 1805 en 1806, toen verschillende wijken onzer stad, door het verdwijnen van kloosters, kollegien en andere oude gebouwen, van gedaante kwamen te veranderen. Het laat zich derhalve verstaan dat zijne aanteekeningen voor onze geschiedenis een wezenlijk belang opleveren. Als gezegd is bestaat zijn arbeid uit 2 deelen in-4o. Op de keerzijden der bladers ontmoet men den tekst van Boonen; op de voorzijden de aanteekeningen. De tekst van Boonen is, wat de spelling betreft, niet altijd met nauwkeurigheid afgeschrevenGa naar voetnoot1; doch, zulks doet hier niets ter zake. In het eerste deel, bl. 244, heeft Pelckmans aangeteekend: ‘Alzoo dat er zoo veel ledig papier aen de eene zyde van dit werk overblyft, zoo zal ik desen kant ook beschryven, want den lezer zal gemakkelijk konnen onderscheyden wat G. Boonen ons achtergelaeten heeft, en wat ik daer bygevoegt hebbe.’ Op meer dan eene plaats heeft hij zijn wit papier aangewend tot het maken van aanteekeningen over voorvallen opzichtens de politieke geschiedenis en welke voor het voorleden der door Boonen vermelde instellingen weinig of geen belang opleveren. Deze aanteekeningen blijven hier achterwege. Het dient overigens te worden aangestipt dat de ruimte waarover wij beschikten, ons niet toeliet geheel het werk te laten drukken. Ten einde zijn werk verstaanbaar te maken, vonden wij ons verplicht hier en daar de woordvoeging te wijzigen. Waar er iets achterwege blijft is het met ....... aangeteekend. Aanklever van het huis van Oostenryk en van de oude Brabantsche vrijheden, toont hij zich, in zijnen arbeid, een gezworen vijand van het fransch gemeenebest en spreekt hij met verachting over de mannen die in 1794, te Leuven, aan het bewind gekomen waren. Al waar het zijn kon, hebben wij deze persoonlijkheden, welke voor de eigenlijke geschiedenis zonder belang zijn, verwaarloosd. Bij het lezen dezer aanteekeningen dient men uit het oog niet te verliezen dat zij door eenen man zijn geschreven die door de omwenteling zijne betrekking van schepen van Leuven had verloren, en die derhalve voor den nieuwen staat van zaken niets kon over hebben.] | |
Borch, bl. 182. -Ik kan geensins vinden eenige de minste preuve om my te overtuygen dat het casteel door Julius Caesar zoude gefondeert en gebouwt zyn geweest. Julius Caesar is, voor de eerste reyse, in dese landen geweest 57 jaeren voor Christi geboorte; syne tweede reyse in dese landen had plaets vier jaeren laeter, dat is 53 jaeren voor Christi geboorte. Ik vinde niet een woord dat my hierover licht geeft, en nogtans, zie ik, met verwondering, dat verscheyde historie-schryvers, den eenen den anderen blindelings volgende, zeggen dat Julius Caesar, in syne tweede komste in dese landen, syn winterquartier tot Loven genomen heeft, ter plaetse daer de Borch of het Castrum Caesaris staet. Dit heeft Julius Caesar ons niet gesegd nog eenige laetere schryvers met de alderminste waerschynelykheyd konnen bevestigen. De eerste reyse dat men den naem van Loven vind is in het Cronicon Sigeberti, op het jaer 884, naer Christi geboorte, wanneer de Noordmannen kwamen camperen op eene plaets Loven genaemt, op de grenspaelen van het ryck van Lotharius (in loco qui dicitur Lovon, gelyck Reginon ons zegt); zoo dat wy hier den naem van eene plaetse en niet van eene stad vinden, welke plaets misschien alzoo genaemt werd omdat daer eenige huyskens stonden. Maer nog den eenen nog den anderen schryver maekt gewag van Borch of Casteel. Het is waerschynelyck dat, naer de behaelde victorie en vernietinge der Noordmannen, er alhier eene byeenkomste der omliggende inwoonders plaets had, als in een geluckig middelpunt, vermaert geworden zynde door zoo eene gezegende victorie, waervan sy de jaerlyksche gedagtenisse vierden, in het begin der maend septembris, hetwelck tot onse tyden toe is overgegaen. De eerste inwoonders hebben die gewesene legerplaets in eene stad verandert, de zelve met gragten en haegen omzettende. De poorten en vestens der binnenstad werden, volgens de stadsarchieven, maer int jaer 1156, ten tyde van prins Godefridus, den IIIe, gebouwt.... | |
Baetsfort. - Tempel van Vesta, bl. 183. -Ik hebbe nergens die aanteekeninge van zulken Tempel konnen ontdecken; maer hebbe beneden aen den voet van den berg van de Borch, nevens de vesten, naer de Vaert Poorte gaende, eenen steenen bouw weten staen, die men den Tempel van Diana noemde, toebehoorende aen de commanderye van Chantrain. Hy was verhuert voor eene schuere en is afgebroken, om den hof te | |
[pagina 441]
| |
maecken voor die twee huysen welke den heer Godts, chirurgyn, op de comme onser nieuwe schipvaert gebouwt heeft, naer dat die al eenige jaeren gemaekt waren. Desen tempel is eerst vernietigt op het uytgaen der maend juny 1769. Wat Salvius Brabon betreft, dit is maer eene fabel.... | |
Binnenvesten, bl. 183. -... De binnenvesten hadden 11 poorten en 31 torens. Maer door het vermenigvuldigen der inwoonders, zoo in getal als ryckdommen, heeft den hertog, by syn vergunschrift vant jaer 1339, toegelaeten de stad te vergrooten en te verstercken, hetwelk men alsnu de vesten of buytenmueren noemt, hun ook toelatende, by syne patent van 't volgende jaer 1340, de vesten te hermaeken op alsulcke plaetsen en wanneer het hun zal goed duncken. De bolwercken en uytgegraeve dalen, waer door de buytenvesten versterckt zyn, als ook de bruggen tot versterckinge der buytenpoorten, zyn daer, op bevel van 's lands gouverneur, maer eerst bygemaeckt in 't jaer 1572. De stad, alzoo vergroot, heeft de forme van eene ronde, hebbende in haeren omtreck ontrent anderhalve myle. Korts naer de oprechting der Universiteyt, te weten int jaer 1427, is dese stad, door gesworen landmeters (op weddinge van de vier heeren van Schoonvorst, van Wesemael, van Diest en van Berg op Zoom), gemeten geworden, tegen de steden Parys, Gend, Luyck en Ceulen, en daer is bevonden dat sy grooter in omtreck is als Parys 10 roeden, als Gend 3 roeden, als Luyck 8 roeden en als Ceulen 18 roeden; Lovensche maete, de roede tot twintig voeten gerekend. Ten jaer 1339, heeft den hertog oock toegestaen alle de straeten te casseyden, voor welken tyde er maer eene straete gecasseyd was, welke daerom genaemt werd, gelyk sy ook nog tot heden toe den naem behoud van Steenstraete. Aldus met mueren omringt, met poorten gesloten, en van gecasseyde straeten voorzien, maekt deze plaets de stad, in welke Gramaye, in synen tyde (1606), de optelling gemaeckt heeft van straeten, merkten, torens, watermolens, enz. Hy zegt dat hy in de stad telde 9 merkten om de waeren te vercoopen; dat men op de stadsvesten sag 53 torens en 13 bolwerken; dat er 14 watermolens waren, 12 straeten die de stad doorsneden, 140 kleyne ofte zystraeten, 16 steenen bruggen ende 4 openbaere fonteynen. Ik laete dit aen een ander over om naer te speuren of er nu meer of min is. Alzoo myne zeer hooge jaeren en myne langduerige onpasselykheyd my dit niet toe laeten.... | |
Diestsche poorte. -Staes zegt dat die poorte gebouwt is ten jaere 1525. Een deel der buytenronde van dese poorte is, anno 1798, wanneer wy onder de Franschen waeren, door de municipaliteyt vercogt om afgebroken te worden, voor de somme van 400 guldens. De poorte, langs welke den uytganck der stad was, en de optrekkende brugge, die daer aen was, naer den westen, afgebroken, en de diepten gevult zynde, is den casseyweg geleyt tot buyten den uytganck der stad, recht naer den Diestschen steenweg. Beneden, kort by de afgebroken poorte, was er eene seer sterckloopende fonteyne, uyt den muer komende, en naer de Dyle loopende, welke, door het vullen der ronde en voorders der grachte, als nu verloren is, niettegenstaende het versoeck gedaen aen de municipaliteyt, door borgers ontrent de poorte woonende, om een welfsel te doen metsen, ten eynde het geniet van die fonteyne niet te verliesen; maer zy hebben niets konnen bekomen. | |
Thiensche poorte. -Den 10 april 1787, werd geheel de ronde en voorpoorte, met de corps de garde en optreckende brugge, der Thiensche poorte, voor 1826 guldens brabants courant vercogt. | |
Perck poorte. -Staes, in syn Lovens nieuws, zegt: ‘Dese poorte is gebouwt int jaer 1374; vernieuwt int jaer 1404.’ Inde maend april 1787, is de buyten-ronde of voorpoorte van dese Perck poorte voor 340 guldens brabants vercogt. | |
Heversche poorte. -Staes, ibidem: ‘De Heversche poorte is gemaekt int jaer 1376, en hermaeckt anno 1573.’ Dese Heversche poorte wordt in de oude beschryvingen van onse stad Loven altyt genaemt de Hoofpoorte. | |
Brusselsche poorte. -De Brusselsche poorte werd eertyds zoo genaemt omdat men, langs daer, naer Brussel plagt te gaen; maer sedert het maeken van den steenweg op Brussel, langs de hier volgende poorte, wordt sy als nu genaemt de oude Brusselsche poorte. Dese poorte is gemaekt int jaer 1382. | |
Wyngaert poorte. -Ik hebbe nergens konnen vinden wanneer desen grooten hoogen steenen booge, aen de Wyngaert of nieuwe Brusselsche poorte, daer men mede over de vesten ginck, ingevallen of te niet zoude gedaen zyn. Ik vind er geene teekens van nog in den binnenwaerschen gevel, nog aen de twee zykanten. Zoo dat ik oordeelen moete dat G. Boonen, in | |
[pagina 442]
| |
syne aenteekeninge, gemist heeft, en dat hy zulks heeft willen seggen van de oude Brusselsche poorte, alwaer men tot dato deser over de vesten gaet. De buyten poorte is geheel afgebroken int jaer 1806. | |
Mechelsche poorte. -Naer dat den steenweg op Mechelen eenige jaeren gemaekt was, is den weg, onder de poorte, in den Boullenberg, verleegt, welk men zien kan aen de poorte langs welke men naer de Borch gaet, welke te voren met den daer voorloopenden weg gelyk was. Men kan ook zien, aen het gewesen huys van den portier, op wat hoogte van den weg de daer nog zynde deure is. Hier door kan men oock zien hoeveel de poorte, die bleef staen, ondermetst is geweest. | |
Uylaeck poorte. -Gemeynelyk genoemt geweest hebbende de Waterpoorte, omdat de riviere de Dyle daer nevens de stad uytvloeyde, ter zelve plaetse welke tegenwoordig is den ingang van de komme dezer stadts schipvaert; sedert welken tyd men die doorgaens noemt de Vaertpoorte. Sy is gebouwt int jaer 1516, en, naer dat de twee poorten, tusschen welke de Dyle de stad uytloopt, door het groot water, anno 1573, ter neder geworpen waeren, is de eene, welke wy op heden nog zien, anno 1573-1574 weder opgebouwt; aen de andere zyde is er geene poorte meer gemaekt geweest. Deze was gesloten met eenen muer, waerin eene groote deure was, welke geopent en gesloten werd door den portier der Waterpoorte. Hy ging er naer toe langs eene optreckende brugge, nevens de poorte, over de Dyle liggende. Sedert het maeken der Vaert is de stad aen dien kant tot nog toe maer gesloten met eenige palissaden en eene poorte die door den portier der Waterpoorte geopent en gesloten wordt. Men geeft ook aen dese poorte den naem van Doolaegpoorte, steunende op de meyninge dat dese naemontleeninge voortkomt van de dooden aldaer begraeven, in de nederlaege der Noordmannen, in de negenste eeuw. Doch, de oude schriften bewysen het contrarie en stellen niet Doolaegpoorte, maer Vuylaeksche of Uytlaetschepoorte. | |
Torens. -In den tyd wanneer ik dit schryve (anno 1806) staen er op onze vestingen, in plaetse van 24, maer 5 torens meer, die tot aen de canteelen nog niet afgebroken zyn, te weten: eenen achter het Castrum Caesaris, waer de stadscanons in waeren, eer ons die van de Franschen ontnomen zyn; eenen op de vesten, tusschen de Vaert en Diestsche poorten, welken eene wooninge was voor eenen stadsdienaer, maer waervan niet overblyft dan de mueren; eenen tusschen de Diestsche en Thiensche poorten, welken voor eene schuere dient; eenen tusschen de Thiensche en Perck poorten, waer eertyds eenen stadsdienaer in woonde, en waer, door de fransche municipaliteyt iemand, anders is ingestelt; eyndelyk tusschen den ysermolen en de oude Brusselsche poorte, genaemt den verbranden Toren, waervan, tot dato deser, de hooge mueren nog staen. Dezen toren schynt hooger en breeder geweest te zyn; maer ik kan nergens vinden wanneer hy verbrand zoude zyn. Tusschen den eerst genoemden toren en de Vaertpoorte is, in de veste, nog eene wooninge alwaer eenen stadsdienaer woonde, maer wie er tegenwoordig in woont, wete ik niet. Op de vesten, recht over het gewesen clooster der Carmelieten, genaemt Placet, is nog eenen toren welken ook tot op de canteelen afgebroken was, en waeronder, in een graf, lag een beeld van Christus, hetwelk in processie gehaelt was uyt de capelle van het Heylig Graf, gestaen hebbende op het hoogste van den berg, tusschen de stad en het pachthof van Diependael; welke schoone capelle, in het jaer 1635, door de Franschen en Hollanders, onse stad belegerende, vernielt is. Dit beeld van Christus in het heylig graf liggende, werd van dien tyd af met grooten toeloop besoght, in dit zoogenaemt Keyckens Capelleken, om dat geheel den grond met keyckens geplaveyt was; maer waer het beeld mag gevlugt zyn, wete ik niet; want wy hadden de Franschen nauwelyks in onse stad of men bemerkte by onse Lovensche franschgezinden eene genegenheyd tot het beeldstormen. Doch, het is my tot nog toe onbekent of het door die zelve goddeloose menschen ook in stucken geslaegen is, gelyk zulks bynaer in alle onse kerken gebeurde. Nauwelyks was dit beeld uyt dat capelleken weg of de municipaliteyt gaf het tot wooninge aen eenen schoenlapperGa naar voetnoot1. | |
Verlorencost, bl. 186. -Den Verlorencost, welken buytenwaerts naer den suydwesten kant stond, had in het beleg van Loven, in het jaer 1635, sterck geleden. De cappe of lanterne er van was er, in 1674, door eenen fellen stormwind afgeslaegen. In het begin der achtiende eeuw, hebben aldaer verscheyde officiers van aenzien krygsgevangen geweest. Aldaer bestonden verscheyde schoone caemers die ik nog gesien hebbe. Ten jaere 1783, in den oorlog voor de Schelde, hebben de plaetsen ten gronde en van de eerste stagie gedient tot poedermagasyn, gelyk ook de Heversche poorte, hetwelk aen alle de gebueren van die poorte groote vreese en ongemack aengedaen heeft, want hunne schouwen waeren alle boven toegeleyt, omdat sy geen vuer zouden konnen stoken, hetwelk hun ook strikt verboden was. Eyndelyk is den Verlorencost, in de | |
[pagina 443]
| |
maend april 1787, vercogt voor 350 guldens brabants courant, om afgebroken te worden. | |
De Halle, bl. 184. -De soogenaemde Halle of Hoogeschole deser Universiteyt, die maer een gebouw uytmaekt van aen den hoek der Kraekenstraete tot aen den hoek der Zeelstraete, heeft eerst gedient tot een soorte van magasyn voor de laekenmaekers, die alhier in vorige tyden in groote menigte waeren; daerom werd het gebouw de Halle genoemt. Dit gebouw is door de laekenmaekers gemaekt, int jaer 1317. Twee gedenksteenen staende, in den zelven bouw, in zeer oude Sinte Peetersletters, den eenen op den hoek, nevens de Kraekenstraet, en den anderen, op den hoek, nevens de Zeelstraet, beyde tegen de Prooststraet, zyn daer geloofweerdige gedenkteekens van. Zy zyn alle beyden van den zelven inhoud: mest. Jan. Stevens. en. mest. Art. Hore. en. mest. Geert. Raes. dese. iij. mesteren. begonste. dese. Halle. int. jaer. ons. Here. m. Naer dat dese laekenmaekers, om hunne muyteryen, geheel uyt de stad waeren gebannen, en de Universiteyt werd opgeregt, is dit gebouw tot openbaere leeringsscholen, door de magistraet, aen de Universiteyt overgelaeten. Laurentius Beyerlinck, canonik en aertspriester van Antwerpen, laet, in 't jaer 1627, geheel syne bibliotheek aen de Universiteyt. Daertoe heeft men gemaekt eene openbaere boekzael, welke ter lezinge, voor de eerste mael, geopend werd, den eersten october 1636, en van welke bibliotheke wy den cataloge bezitten, uytgegeven ten jaere 1644.... De eerste plaets die tot het stellen der boecken gedient heeft, was de caemer geweest tot het geven van de lessen der medecynen. Dese Halle is gedeeltelyk nieuw opgebouwt, gelyk men die tegenwoordig ziet, int jaer 1680 (zynde de afbeeldinge hoe ze voor de heropbouwinge was, te zien by Gramay.) De dry eerste steenen zyn gelegt, op den 18 junii van 't zelve jaer 1680, den eersten door den Eerw. heere Libertus de Pape, abt van Parck, den tweeden door den raedsheere van Marselaer ende den derden door den heere Borgemeester deser stad Joannes-Laurentius de Vroeye. Den seer schoonen en hoogen bouw, wezende de nieuwe boeksaele ofte bibliotheke der Universiteyt, is in 't jaer 1723 gemaekt. Het is op de plaetse waer dit schoon gebouw nu staet, dat het oud Stadhuys gestaen heeft.... Van het oud stadhuys bestonden tot het tydstip der bouwing van de nieuwe boekzaele, nog eenige overblyfsels, laestelyk gedient hebbende tot wachthuys of corps de garde. Int jaer 1760, onder de directie van den eerw. heere C.-F. Nelis, gebortig van Mechelen, gewesen primus der philosophie, president van 't Mechelsch Collegie en bibliothecarius dezer Universiteyt, is er in den bouw, die van ouds gestaen hadde in den botanieken hof (in welken weynig te voren de schole der chymie opgeregt was), eene Universiteyts-druckerye opgerecht, hetwelk een ongeloovelyk verlies is geweest voor de druckers deser stad, want vroeger werden de theses der theologie, der rechten, der medecynen en der arten by verschillende druckers deser stad gedrukt. Daer by heeft Nelis in de zael der Halle ook eenen boekwinkel opgerigt, hetgeen wederomme eene zeer groote schaede voor de boekvercoopers onser stad geweest is.... | |
Merkten, bl. 188. -Anno 1762, op 28 augusti, des naermiddags, onder het spelen van den beyaert en het luyden der groote klok, is door den edelen heere van Bemmel, opper-Borgemeester deser stad, den eersten steen geleyt tot het maecken der daeken op de Vischmerkt, langs den kant van het collegie der dry Tongen, om de vischvercoopers daer te laeten onder staen, die tot dan toe onder de opene locht gestaen hadden; den tweeden steen werd daer toe geleyt door sieur F. Dauw, brouwer-leveraer, woonende in den Prins van Parma, en dienenden overdeken van het vischvercoopers ambacht. Anno 1764, in de maend meert, zoo haest het quaed weder gepasseert was, heeft het vischvercoopers ambacht werklieden aengestelt tot het maeken van het dak op de Vischmerckt, aen den kant der Dyle, gelyk het ander dat er regt over staet, naer den kant van 't Collegie der dry Tongen. Die daeken om de vischvercoopers onder te staen, naer den kant van het Collegie der dry Tongen, zyn door de municipaliteyt, int jaer 1796, weg genomen en geplaetst nevens de anderen tegen de Dyle.... Den grooten trap om tot de Dyle te gaen, welken was nevens het huys tegen de Dyle, die het vischvercoopers ambacht daer in 't jaer 1793 gebouwt heeft, om de cuypen der groene vischvercoopers in te plaetsen, is verplaetst en gemaekt nevens de myne. | |
Calvermerkt. -De Calvermerkt en de Vogelmerkt zyn gebleven waer ze vroeger bestonden. Ter oorsaeke dat het huys genaemt Bloemendael sedert vele jaeren tot corps de garde dient, heeft de Vogelmerkt nu vlack voor 't stadhuys plaets. Wat de hout-, de hoye- en stroomerkten aengaet, desen worden nu, volgens de besluyten der municipaliteyt, op de Volksplaetse gehouden, dat is op den | |
[pagina 444]
| |
grond alwaer het clooster der Clarissen, den hof der groote Gilde en het kerkhof en de kerke van Sint Michiel hebben gestaen.... |
|