Geschiedenis van Leuven. Geschreven in de jaren 1593 en 1594
(1880)–Willem Boonen– AuteursrechtvrijRentmeesteren der stadt van Loven die van alle oude tijden Paijmeesters genoempt wordden.Sijn oock binnen de voers. stadt van Loven iiij rentmeesteren om de voers. stadt goeden ende innecomen gaede te slaene ende te regeren; ende ontfanck ende vuijtgeven daeraff te maecken. Dese plaegen oock alleenlijck vuijte goede mannen vande geslachten gecosen te wordden, te wetene die twee vuijten gesworene, ende de andere twee vuijten schepenen der voers. stadt; ende hebben alsoo gedient totten jaere 1360, alswanneer de gemeijnte oock inde maniantie es gecomen, doerde groote commotie, te Loven, opgestaen doer Peeter Coutereel, meijere. Anno 1373 wederomme verrandert te wetene datter sijn souden ij rentmeesteren van de geslachten vuijten schependomme, ende ij vande geslachten vuijte gesworene. Anno 1378, 14 septembris, wederomme verrandert bij hertoghe Wencelijn ende vrouwe Joanna van Brabant, die ordonneerde, om der stadt van Loven goeden te regeren, ij goede lieden vuijte Guldebruederen, vande geslachten niet wesende, ende ij goede lieden vande ambachten van Loven rentmeesteren te sijne, omde stadt goeden te ontfangene ende vuijt te geven. Ende dat alle jaere de ij van hen affgaen souden, te wetene: eenen vande Guldenbruederen ende eenen vande ambachten, ende datter ij nieuwe wederomme in haere plaetse souden gecosen wordden. Ende zullen deselve rentmeesteren alle iij maenden moeten wettige rekenninghe doen, met opender doren, voerden gemeijnen raede vander stadt endebuijten raede, ende de goede lieden vande ambachten, al die daerbij comen willen. Ende hebben deze rentmeesteren, tot haerder assistente, iij clercken die van alle oude tijden de iij secretarissenGa naar voetnoot1 vanden Register der stadt van Loven genoempt wordden, wijens officie es, de voers. stadts ontfanck ende haer vuijtgeven op te teeckenen, ende de voers. rentmeesteren rekenninghe dijen volgende te maecken ende te formeren, soo dat behoort, met des dijen aengaet; dwelck alsoo noch tegenwoordelijck geobserveert wordt. |
|