int landt quaemen, dwelck zij zeer destrueerden, ende quaemen te Loven liggen, ende in Lothrijcke, waer vuijt mense niet en conste verdrijven. Maer zijn naemaels van selffs vertrocken, ende hebben Parijs belegert. Deze Lodewijck, naer dijen hij twee jaeren Brabant ende het coninckrijcke van Vranckerijck geregneert hadde, es sonder eenighe levende erffgenaemen achter te laeten gestorven, anno 890, laetende zijne huijsvrouwe bevrucht, die naer zijne doot gelach van eenen sone die Caerel genoempt wert, ende naemaels de Simpele.
|
-
voetnoot2
-
Nomen habens a re, Balbus fuit iste vocatus:
Anno regnavit bino; modicum quoque fecit.
Saxones imperij post hanc reginea tractant. (Boonen.)
-
voetnoot3
- De Noordmannen, oorspronkelijk uit Denemarken en Noorwegen, kwamen zich op onzen bodem nederzetten rond het jaer 884. Het is ter gelegenheid dezer gebeurtenis dat de naam onzer stad voor de eerste maal in de geschiedenis voorkomt. Reginon, abt der abdij van Pruim, van 892 tot zijnen dood, voorgevallen in 915, zegt, in zijne gekende kronijk, aan het jaar 884, het volgende: ‘Ook dezer dagen, zoo komen de Noordmannnn uit de rivier de Senne, en, terugkeerende in het rijk van Lotharius, hebben zij hun leger gevestigd in eene plaats Loven geheeten (in loco qui dicitur Lovon), op de grenzen van hetzelfde rijk gelegen, en beide landen (Franckrijk en Lothrijk) door onophoudelijke strooperijen afgemat. Om hunne woede te stuiten, heeft keizer Karel meer dan eens zijn leger herwaarts gezonden; doch, er werd niets gedenkwaardigs tegen zoo groot eene menigte van geweldenaren verricht.’ Zie Reginonis Chronicon, gedrukt in de Monumenta van Pertz, eerste deel, bl. 594.
Toen de Noordmannen zich van onzen bodem meester maakten, bestond hier nog geene stad. Het was enkel eene plaats, welke onder de benaming van Loven, dat is ven of veen van het bosch (Lo of Loe had destijds de beteekenis van bosch) bekend stond. Wat hier bestond was eene frankische Villa of Burcht, bewaard door eenen graaf of heer, die, voor eigene rekening, zijne landen bebouwde, en die derhalve in zijn slot onderscheidene huisgezinnen van dienaars en werklieden telde. Deze villa verhief zich op den grond van het groot Beggijnhof, op den grooten arm der Dijle, aan genen kant der dusgenoemde Heilige School. Zij was ongetwijfeld met grachten, voorzien van water, omringd. Men bezit jammerlijk geene bijzonderheden over dit gebouw 't welk in de 12e eeuw reeds verdwenen was. Maar de plaats waar het had gestaan vindt men in een perkament van 1129, berustende in de abdij van Perk, aangewezen onder de benaming van plaats geheeten het oude slot of locus qui dicitur vetus Castellum. In de 11e eeuw had men het gebouw de benaming van oude Burcht gegeven, om het te onderscheiden van het slot der graven van Leuven 't welk zich toen op den Cesarsberg verhief. De plaats waar het vetus Castellum heeft gestaan, komt in de stukken der 18e eeuw nog voor onder de benamingen van Oude Borgt en ou Borgt. (Zie Louvain monumental, bl. 12).
Men heeft beweerd dat de Noordmannen te Leuven eenige gebouwen gemaakt hebben. Doch, te onrechte: de Noordmannen waren, gelijk men weet, onbeschaafde menschen die zich met geen bouwen ophielden. Zij bepaalden zich met gebruik te maken van de sterkten en burchten welke zij op hunne tochten aantroffen. Zoo verbleven zij, in 880, in de Burchten van Nijmegen en Gent. Zeer waarschijnlijk zullen zij te Leuven gebruik gemaakt hebben van het vetus Castellum waarvan wij komen te spreken.
De Noordmannen trokken, in 887, van Leuven naar Parijs en hielpen Frankrijks hoofdstad belegeren. Doch, zij waren genoodzaakt onverrichterzake naar hunne oude legerplaats terug te keeren. Het was op onzen bodem dat zij, ten jare 891, door keizer Arnulf, zoon van Karloman, verslagen werden. De Noordmannen hadden te Leuven gedurende zeven jaren verbleven.
|