Geschiedenis van Leuven. Geschreven in de jaren 1593 en 1594
(1880)–Willem Boonen– Auteursrechtvrij
[pagina IX]
| |
Willem Boonen en zijn werk over Leuven.In de 16e eeuw, toen de wedergeboorte der letteren de geesten tot onderzoek op elk gebied van wetenschap had opgewekt, kon de geschiedenis eener stad als ons Leuven, sedert onheuglijke tijden de eerste hoofdplaats van Brabant, niet verwaarloosd worden. Bijna op den zelfden tijd werden door drie onderscheidene schrijvers navorschingen omtrent haar voorleden ondernomen. Niet onbelangrijk is het op te merken dat, terwijl andere gemeenten, in het midden van volksopstanden, de archieven in vlam hadden zien opgaan, onze stad de haren, om zoo te zeggen, ongeschonden had weten te bewaren. Het kon dus niet anders of de ingestelde opzoekingen moesten de beste uitkomsten opleveren. Daar nu elk schrijver zich op een afzonderlijk standpunt had geplaatst, verstrekte het werk des eenen tot vervollediging van den arbeid des anderen. Peeter van Dieven of, om aan den smaak des tijds getrouw te blijven, Petrus Divaeus, een man van hooge geleerdheid, schreef een allerbelangrijkst boek over de Leuvensche gebeurtenissen; Jan vander Molen of Joannes Molanus, een beroemd leeraar in de Godheid, verzamelde doelmatige berichten en oorkonden over onze geestelijke stichten en over onze Hoogeschool; Willem Boonen, een ijverig ambtenaar der stad, leverde een vrij uitgebreid werk in 't welk meer bepaaldelijk over onze aloude gemeente, hare inrichting, hare voorrechten en wetgeving, alsmede over hare onderscheidene instellingen gehandeld wordt. De ongunstige tijdsomstandigheden waren oorzaak dat geen enkel dezer schrijvers zijn werk liet drukken. Gelukkiglijk bleven hunne gevrochten voor den nazaat bewaard. Het boek van Peeter van Dieven werd in 1757 aan 't licht gegeven; hetgene van Jan vander Molen kwam eerst in 1861 van de pers. Wat het werk van Willem Boonen betreft, het bleef tot dus verre in de archieven van Leuven berusten. Nogtans heeft het boek van Boonen voor Leuven de hoogste waarde. Het is een gedenkstuk dat de belangstelling moet opwekken van iederen stadgenoot die de kennis der plaatselijke geschiedenis op den rechten prijs weet te stellen. In dit boek toch hervindt men onze oude en roemrijke gemeente in hare wording en ontwikkeling, in hare inrichting en staatkunde, in hare nijverheid en handel, in hare welvaart en bloei. Daar leert men, in de landtaal, wat de groote vaderen voor de vrijheid en onafhankelijkheid, wat zij voor het welzijn hunner nazaten, hebben verricht. Door den arbeid en den handel ziet men de gemeente groot en machtig worden; dan weer, door volkswoelingen, in den rampzaligsten toestand geraken. Men is er getuigen der verschillende opstanden van het volk tegen de geslachten; men ziet er ons volk keer op keer nieuwe voorrechten verwerven, en men | |
[pagina X]
| |
vindt er, ten slotte, het bewijs dat onze vaderen groote en kostelijke vrijheden bezaten, meer dan zes eeuwen voor de fransche onwenteling. Ofschoon onuitgegeven, geraakte echter het boek van Boonen bekend als een allerbelangrijkste verzameling van bronnen voor de geschiedenis onzer stad en werd het veel geraadpleegd. Reeds in 1606 doorlas de geschiedschrijver Gramaye het met vrucht voor het opstellen van zijn Lovanium; Willem Willems schreef er uit af voor zijn boekje Meyers, Borgemeesters en Schepenen van Loven, in 1667 verschenen; meestal de vermeerderingen der tweede uitgave van het boekje getiteld: Septem tribus patriciae Lovanienses, gedrukt in 1754, zijn uit het handschrift genomen. De stadssecretaris Jan-Michiel van Langendonck heeft er, in 1757, uit geput voor zijne uitgave der Opera varia van Divaeus; de geleerde Paquot, in 1766, voor zijne uitgave van het werk de picturis et imaginibus sacris, van Molanus; Staes voor zijn Lovensch nieuws; de baron de Reissenberg voor zijn Essai sur la statistique ancienne de la Belgique; de heer onder-archivaris des rijks Ch. Piot voor zijne Histoire de Louvain; de heer H. Lavallée voor zijne Notice sur les hommes de Saint Pierre; de hoogleeraar Poullet voor zijnen Sire Pynnock; wij voor ons Louvain monumental. In de 18e eeuw beriep men zich menigmaal op het werk van onzen schrijver ter gelegenheid der aanvragen tot opneming in onze geslachten. Onder de stukken welke in die dagen, door de belanghebbenden, aan het kollegie onzer Sint Peetersmannen werden voorgelegd, vinden wij niet zelden uittreksels uit ‘sekeren geschreven boeck, hebbende, in dorso, voor titel: Antiquitates Lovanienses, gemeynelyck genoempt liber Boon, berustende in het Pensionariscomptoir der hooftstadt Loven’, of wel een ‘extract gecollationneert tegens syn origineel, berustende in seker manuscrit, gemeynelyck genoempt liber Boon, berustende ten comptoire der heeren Pensionarissen der hooftstadt Loven.’ Dikwerf werd de wensch uitgesproken dit eerbiedwaardig gedenkstuk onzer geschiedenis bij middel der pers te zien algemeen maken. Tweemaal werden er pogingen aangewend tot het vervullen van dezen wensch; doch, telkens zijn zij mislukt. Zulks zal nader blijken. Ten jare 1829 erlangde een geleerde duitscher, Dr Karel Bernhardi, lid der koninklijke kommissie van geschiedenis en bibliothecaris der Leuvensche Hoogeschool, toegang tot onze stedelijke archieven. Door het staatsbestuur was hij gelast met het bezorgen eener uitgave der kronijk van Brabant van Edmond de Dynter. Bij het nagaan onzer archieven trok het handschrift van Boonen meer bijzonder zijne aandacht. Hij doorliep het met oplettenheid en vond het zoo belangrijk, niet alleen voor de geschiedenis van Leuven, maar tevens voor de geschiedenis van Brabant, dat hij besloot het te laten drukken. Met dit inzicht begon hij er een afschrift van te maken. De eerste bladzijden diens arbeids, van 's mans eigene hand geschreven, liggen voor ons. Zij toonen dat, ofschoon de heer Bernhardi met onze moedertaal tamelijk goed bekend was, hij in het ontcijferen van dit handschrift moeielijkheden ontmoette. Zulks kon echter een man van zijn ervarenheid niet doen terugdeinzen. Doch, eenige maanden later, door zijnen vorst, naar zijn vaderland teruggeroepen zijnde, tot het waarnemen van den post van bibliothecaris der hertoglijke bibliotheek van Cassel, in Hessen, bevond hij zich in de onmogelijkheid aan zijn ontwerp gevolg te geven, en zoo bleef het onuitgevoerd. Dertig jaren daarna hadden wij het genoegen het handschrift van den Leuvenschen schrijver te toonen aan onzen verdienstelijken vriend den heer C.-P. Serrure, hoogleeraar in de geschiedenis des lands, bij de Hoogeschool van Gent. Met de levendigste belangstelling doorbladerde hij het boek, en, gelijk zijn vriend Bernhardi, verklaarde hij het eene rijke bron voor onze geschiedenis. Hij besloot dan ook eene poging te wagen om het | |
[pagina XI]
| |
handschrift op kosten van de maatschappij der Vlaamsche Bibliophielen, te Gent, te laten drukken. In zitting van 1 juni 1860 onderhield hij de Bibliophielen over zijn ontwerp. Des anderen daags schreef hij ons het volgende: ‘Gisteren heeft eene zitting plaets gehad van de Vlaemsche Bibliophielen, en daerin zyn de Annales Lovanienses van Boonen op het tapyt gekomen. De Maetschappy zou zeer genegen zyn om het handschrift te drukken, in 2 of 3 deelen in-8o, met eenen atlas in-4o voor de platen. Onnoodig u te zeggen dat het boek zeer fraei en met veel zorg zou gedrukt zyn.... De heer Annoot, onze drukker, heeft het plan naer Leuven te komen, om het handschrift te zien, en om al de kosten juist te kunnen berekenen, zoo voor den tekst als voor de platen.... Ziet het door onze Maetschappy het licht, dan zou aen u waerschynlyk den heer Jules de Saint Genois voor de uitgave toegevoegd worden.’ De veelvoudige onpasselijkheden en eindelijk het afsterven van den heer Serrure verhinnerden, voor de tweede maal, de openbaarmaking van het werk van Boonen. Sedert dien tijd begon men al meer en meer te begrijpen dat het kostelijk werk der vergetelheid moest worden onttrokken. Het was in de zitting des stedelijken raads, van 23 december 1874, dat de heer schepen August Vander Seypen, in name van het Kollegie van Burgemeester en Schepenen, het voorstel deed het werk van Boonen, op last der gemeente, te laten drukken. De vergadering schonk hare goedkeuring aan dit voorstel en verleende dadelijk eene som tot het helpen dekken der kosten welke de onderneming moest veroorzaken. Aan den Staat en aan de Provincie werden hulpgelden gevraagd. Gelijk het was te voorzien, werden deze gelden toegestaan. Ons werd de uitgave van het werk toevertrouwd. Vast was het geene geringe taak een handschrift in twee deelen, in-folio, van te samen 1260 bladzijden, versierd met een aanzienlijk getal teekeningen en wapenschilden, voor de pers in gereedheid te brengen. Met verdubbelden ijver hebben wij de vaderlandsche onderneming aangevangen en doorgezet. Thans is de taak volvoerd en smaken wij het genoegen het werk van den ouden Leuvenaar onzen stad- en landgenoten te kunnen mededeelen. Dat voor ons de verplichting bestond, bij de uitgave van het werk van Boonen, een levensbericht des schrijvers te voegen, behoeft nauwelijks te worden vermeld. Vrij onvolledig waren de bijzonderheden welke men tot dus verre, over den man bezat. Tot het inwinnen van nadere inlichtingen ondernamen wij navorschingen in onze archieven. Deze opsporingen hadden het ontdekken van allenzins belangrijke bescheeden ten gevolge. Den lezer meenen wij derhalve niet onaangenaam te wezen met hem hier een levensbericht des schrijvers, naar aanleiding der door ons teruggevondene stukken, mede te deelen. Willem Boonen zag binnen Leuven het eerste licht. Het is niet duidelijk in welk jaar hij ter wereld kwam. Daar hij echter in eene oorkonde zijns tijds vermeld staat als de oudste zoon eens vaders die in 1546 in den echt was getreden, moet zijne geboorte rond 1548 plaats hebben gehad. In eventijdige stukken komt zijn naam onder drie verschillende vormen voor: Boonen, Boone en Boon. Hij zelf schrijft en teekent Boonen. De man was zoon van meester Laurijs Boonen en van Maria vander Heyden. Van moeders zijde was hij vermaagschapt aan meer dan een oud en aanzienlijk geslacht onzer stad. Zijn vader, Laurijs Boonen, Arnoldszoon, was, in zijnen tijd, een van de klerken van de rekenkamer of, gelijk men toen sprak, van het Register, op ons stadhuis. Ten jare 1545, waren de klerken van het Register Peeter Willems, Goris van Dieven en Peeter van Dieven, de vader des befaamden geschiedschrijvers. Goris van Dieven werd, in 1546, tot meester in de rekenkamer van Brabant, te Brussel, verkoren; te dier gelegenheid bekwam zijn broeder Peeter van Dieven den post van gewonen klerk, terwijl Laurijs | |
[pagina XII]
| |
Boonen, in vervanging des laatsten, tot buitengewonen klerk werd bevorderd. In deze hoedanigheid legde hij den eed af den 5 februari 1546. Zijne wedde werd op 36 Carolusgulden bepaald. Dit alles blijkt uit de volgende oorkonde, voorkomende in het Ordonnantieboeck, nr 18, bl. 124: ‘Alsoe voerden rade der stadt van Loevene, den selven notabelyck vergadert wesende by heeren Janne vanden Tymple, riddere, borgermeester vander selver stadt, in dien name, mondelinge verhaelt wordde hoe dat, midts den vertrecke van meester Gregoris van Dyeve, geweest hebbende clerck ordinaris vanden Registre deser stadt, ende midts der siecten van Henricke van Dyeve, syns soens, die over lange zeer sieck ende cranck was geweest, de rentmeesters der selver stadt, inde affairen van hunne officien, grootelyck waeren verachtert, zoo int affrekenen metten pachters ende assysenaers deser stadt, alsoick van diversche rekeningen der selver stadt, die van verscheyden jaeren alnoch stonden te doene, ende anderssints, gemerct den last van Peeteren Willems ende Peeters van Dyeve, clercken ordinarissen vanden Registre voers., zoe groot was, als dat hen nyet moogelyck en waere al te doene, des wel soude behoeven; alle dwelck tot grooten achterdeele, schade ende verdriete vander selver stadt geschapen waere te comene, by alsoe daer op nyet en wordde versien; want ende al waert oick alsoe, dat de voers. Henrick geheelyck genesen waere, was evenwel alnoch eene gebrekende, midts den vertrecke Meester Gregoris voers.; ende dat alzoe de stadt huer van eenen goeden getrouwen clercke behoirde te versiene, die, stille ende secret waere, sulcx als 'tvoers. officie wel soude vereysschen; ende alzoo, onder andere, byden selven rade vermaent worde van eenen genaempt meester Laureys Boonen, wesende behouwt zoene van Nicolaes van der Heyden, borgermeester deser stadt, die van diversche wethouderen, kynnisse van hem hebbende, vercleert wordde te wesene nut ende bequaem totter officien voers., in dien de stadt hem tselve wilde jonnen; is byden voers. rade, daerop behoirlyck geledt ende gedelibereert hebbende, hen betrouwende, doer tvoers. vercleeren ende promotien, opde goede getrouwicheyt ende nernsticheyt die de voers. meester Laureys, in zynen dienste voers., sal thoonen, den selven meester Laureys aenveert ende geaccepteert, voer den tyt ende soe langhe der stadt sal gelieven, tot eenen extraordinaris clerck vanden Registre voers., van nu voertaene, opde gaigien van zessendertich Carolusgulden 'sjaers, hem vuyter stadt gemeyne goeden jaerlycx, zoe lange deselve sal dienen, betaelt te worddene, ende daerenboven het cleet vander stadt, gelyck den andere clercken vanden Registre, voers.; geordineert wesende dat de selve sal doen den behoirlycken eedt daer toe staende; waeraff, byden voers. rade gelast es den voers. meester Laureys acte gemaect ende gelevert te worden. Daerby ende over waeren: heer Jan vanden Tymple, riddere, ende Nicolaes vander Heyden, borgermeesteren; meester Jan vander Lynden, Cornelis van Grave, Jaspar Absloons, meester Hector Boxhoren ende Hendrick Loenys, schepenen; Anthonis vander Lynden, Jan Oliviers, Jan Roelofs, Jaspar vander Heyden, Jan de Rycke, Jan Schoorbroot, Jan de Witte, Nicolaes van Longueville, Hendrick Meys, Jan Calaber, Mathys Reniers, Jan Peetermans, Jan de Zele ende Christiaen vander Biest, raden, opten vierden dach der maent van februario, anno xvc zessenviertich, styl van Brabant, my als der voirs. stadt van Loevene secretaris daerby zynde. (Geteekend): J. Lievens.’ ‘Welcken achtervolgende heeft de voers. meester Laureys den behoirlycken eedt gedaen, in concilio oppidi, praesentibus Tymple, Heyden, Burgimagistri; Graven, Absloons, Boxhoren, Vynck, Moor, Loenys, Scabini, Meys, Calaber, consiliariis; februarii vta, ao praedicto, me presente. (Geteekend): J. Lievens.’ | |
[pagina XIII]
| |
Den 28 juli 1553 overleed de gewoone klerk Peeter Willems. Den 11 augusti daarna bekwam Laurijs Boonen het ambt des overleden, met eene wedde van 72 ponden. Laurijs Boonen heet in eene openbare oorkonde zijns tijds een man van wijsheid en naarstigheid. Hij was nog buitengewoon klerk toen de stedelijke raad hem het ambt opdroeg van ontvanger der belasting van den kommer van Luik, aldus geheeten, omdat zij uit den oorlog van Luik, in 1482, was ontstaan. Zulks had plaats den 2 augusti 1550. Ten jare 1557, vervulde hij daarenboven den post van rentmeester van het godshuis der twaalf Apostelen. In 1546 was Laurijs Boonen in den echt getreden met Maria vander Heyden, dochter van Nicolaas vander Heyden, verschillende malen burgemeester van Leuven, en van Maria Scribaens. Deze vrouw, in 1524 geboren, schonk hem verscheidene kinderen, onder anderen onzen Willem Boonen Maria vander Heyden overleed vroegtijdig. Laurijs Boonen ging eene tweede echtverbintenis aan met Isabella de Pape, dochter van Michiel de Pape en weduwe van Mathias Reyniers, als blijkt uit eenen akt van 23 februari 1565. Hij bewoonde een huis welk hem toebehoorde, geheeten het Steynenhuys, gestaan in de Diestsche straat, in de nabijheid van het klooster der Wittevrouwen. Laurijs Boonen overleed, in gevorderden ouderdom, den 2 mei 1606. Vader Boonen had de stad met verkleefdheid gediend. In de stadsrekening van 1614, bl. 156, leest men; ‘betaelt [aan] meester Guilliam Boonen, soe voer hem als syne susters, op rekeninge vanden slote van rekeninge van de seven tollen, wylen meester Laureys Boonen, zyns vaders, als meer uytgegeven dan ontfangen, 2179 lib., 1 stuyver, 11 deniers, die hem by den raed deser stadt geordonneert zyn te betaelen, met 10 rhinsgulden ter weke, by acte daer af zynde, valet voor dit jaer van 52 weken, 520 lib.’ Gelijk men komt te zien had de man eene vrij aanzienlijke som voor de stad verschoten. Willem Boonen, de schrijver der geschiedenis van Leuven, was de oudste zoon van Laurijs Boonen. Wij bezitten geene bijzonderheden over zijne jongelingsjaren. Naar allen schijn van waarheid, deed zijn vader hem opleiden tot het waarnemen van eenen post van klerk in een openbaar bestuur. Het schoonschrijven, het teekenen en het schilderen met waterverf moet hij vlijtig en regelmatig beoefend hebben. Zulks wijst het handschrift van zijn werk over Leuven voldingend aan. Onze Boonen werd buitengewoon klerk van het Register, zonder wedde, den 27 maart 1579. Op onze rekenkamer was hij met de hem in alles eigene vlijt en ijver werkzaam. Het boekhouden werd door hem als eene zaak van wetenschap beoefend. Orde en netheid onderscheidden zijnen arbeid. Zulks blijkt ten overvloede uit de stadsrekeningen, door hem geschreven, welke in onze archieven nog voorhanden zijn. Twee jaren na zijne benoeming overleed de gewoone klerk Michiel vander Heyden. Den 28 juli 1581, werd Boonen tot gewonen klerk verheven, met eene wedde van 145 ponden. Het besluit betrekkelijk zijne benoeming is van den volgenden inhoud: ‘Alzoe den rade der stadt van Loevene scriftelycken te kennen gegeven is geweest, by meester Laureyse Boonen, ordinaris clerck op deser stadt Registre, hoe dat den zelven rade, opden xxvij dach van marte, anno xvclxxix, gelieft hadde Guilliammen Boonen, zynen oudtsten sone, te jonnen ende gheven plaetse als clerck opden zelven Registre, ende ordinance te succederen zoo wanneer de zelve clerigie soude vaceren, behalven hy dyer tyt aff egheen gaigien, ten laste vander stadt, en soude ghenyeten, dan als voer gecomen zynde totten successie, by afflyvicheyt oft anderssints, doer het vaceren der zelver plaetse, alsdan ierst te ghenyeten, gelyck tzelve al naeder blyckende was, by den acte daeraff zynde, in daete voirschreven, onderteeckent by den secretaris Cloet; ende want | |
[pagina XIV]
| |
nu doer d'afflyvicheyt Machiels vander Heyden die plaetse, die hy hadde, ende metten voerschreven remonstrant bediende, was vacerende, badt daerover de voerschreven suppliant, ende, met hem, den voerschreven zynen zone, dat den zelven rade gelieven wille hem de selve ordinarisplaetse, opde gaigien ende emolumenten als de zelve Machiel die bedient hadde, navolghende tvoirschreven accoordt ende consent anderwerffven t'approberen, ende voorts te jonnen, waerinne ende int bedienen vanden zelven de voirschreven Guilliamme in alles hem alzoo soude quyten, ende daertoe de zelve meester Laureys alsulcken debvoir ende behulp soude doen dat den voerschreven rade ende eenen yeghelycken contentement zoude hebben, ende zoo oock tot eere ende welvaert deser stadt behoorde; waerop by den voerschreven rade, met goeder deliberatien, geledt zynde, ende ierst gesien ende gehoort die acte vander collatie vander plaetse, hier voer gementionneert, de zelve nyet willende contraveneren, ende voirts begherende den zelven meester Laureysen Boonen hier inne te believen, regard nemende op zynen goeden ende ghetrouwen dienste, ende daerop dat hy, meester Laureys, alles dat ten dienste deser stadt ende ten Registre behoevende is, heeft gheloeft te supplieren, totte volle bequaemheyt desselffs zyns zoens, ende hen daertoe t'accomoderen, ende zynen zone zoo apteren ende onderwysen, dat alles 'tgene zynen officie concerneert, wel ende behoorlyck zal gevordert ende gedaen wordden; heeft den zelven raedt alzoo den zelven Guilliammen Boonen als ordinaris clerck vanden zelven Registre geaccepteert, ende hem de voerschreve plaetse vacerende, doer d'afflyvicheyt des voerschreven wylen Machiels vander Heyden, geconfereert, gejont ende gegheven, om die, met zynen vadere, te bedienen, op de lasten, gaigien ende emolumenten (als) de selve vander Heyden die heeft bedient, ende genyet gehadt; behoudelyck dat hy hem met gheenen andere zaecken, waerdeur d'affairens der selver stadt zoude verachtert ende nyet gevordert wordden, en zal moghen aenslaeghen noch aenveerden, gelyck executien, rentmeesterschappen ende dyerghelycke, ende voirts hem in alles int bedienen vanden selven wel ende behoorlyck quyten, ende aenhooren ende achtervolghen d'onderwysen van zynen vadere. Aldus gedaen, enz.’ (Resolutien van het Magistraat, van 28 juli 1581, folio 24 verso). Het was aan de getrouwe waarneming van dit ambt dat hij tot zijn laatsten levensstond zijne krachten besteedde. Willem Boonen neemt den titel van meester in een schepenenakt van 29 januari 1592. Doch, eerst in 1610, staat hij met deze vermelding in de rekening der stad aangeschreven. Wellicht was hij meester in de wiskunde. In de oude talen schijnt hij anders niet zeer ervaren te zijn geweest. De spelfeilen welke in de door hem overgeschrevene latijnsche texten voorkomen, wijzen dit eenigzins aan. In allen geval was hij een man van een gezond en verlicht oordeel, vol vlugheid, levendigheid en veerkracht. In 1581, trad Willem Boonen in huwelijk met Gertruide Jordens, dochter van meester Peeter Jordens, licentiaat in beide de rechten, en van Gertruide Meduwael. De jeugdige vrouw had eene moei in de Priorij der Norbertinerssen van 's Hertogeneiland, bij Gempe. Hare zuster, Philippotte Jordens, was in den echt met meester Hendrik Lemkens, doctor in de rechten. Onze schrijver had zich derhalve aan eene geachte familie verbonden. Hij bewoonde, in 1597, een huis, 't welk hij in eigendom bezat, gestaan in de Diestsche straat, aan de rechte zijde der Eierenstraat. De ambtenaar van ons Register verloor vroegtijdig zijne gade. Reeds den 21 januari 1603, had zij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Deze vrouw had hem vijf kinderen geschonken, als lager blijken zal. Boonen beleefde een der ongunstigste tijdstippen onzer geschiedenis. In die dagen | |
[pagina XV]
| |
hadden voorspoed en vrede opgehouden te bestaan. De onzalige tweedracht had de gemoederen verdeeld, en het vuur des burgeroorlogs ontstoken. Justus Lipsius, in zijn boek De Constantia, geschreven in 1583, schildert ons den toestand van het vaderland op de volgende wijze: ‘Ons Belgie wordt door meer dan eene ramp geteisterd. Overal is het omvangen door de vlam des burgerkrijgs; overal ziet men het platland berooven en verwoesten, steden neerbranden en vernielen, vrouwen onteeren, maagden schenden en andere onheilen welke de oorlog na zich sleept.’ (1e boek, 7e kap.) Elders, in het zelfde werk, zegt hij nog: ‘indien ik de rust en de stilte des harten zoek, word ik ontrust door het gekletter der trompetten en het klinken der wapens; indien ik mij in de hoven of op den buiten afzonder, drijven mij de krijgslieden en de moordenaars naar de steden.’ (1e boek, 1e kap.) Boonen was een man die den arbeid van het kantoor met oefeningen des geestes wist af te wisselen. Vast was zijn aanwezen op het Register bij hem de aanleiding tot het verrichten van navorschingen over het voorledene onzer stad. Toen was men juist in het midden der omwenteling. Werwaarts men het oog ook wendde, ontwaarde men niets dan vernieling. Allen dag kon onze stad hare handvesten zien rooven of in asch leggen. Daar kan geen twijfel bestaan of het was dit denkbeeld dat Boonen het besluit deed nemen in een boek te samen te brengen wat de stedelijke schriften het wetenswaardigst inhielden. Het valt in het oog dat om, in zulke ongunstige tijdsomstandigheden, een werk aan te leggen 't welk tot de omslachtigste nasporingen aanleiding ging geven, men met eene brandende liefde tot zijne stad moest bezield wezen. Zoo iemand was onze Boonen. Hij was een rond en verkleefd Brabander, een Leuvenaar in ziel en in hart. Destijds bevonden de charters en andere perkementen brieven der stad zich in eene ruime kist, in eikenhout, welke de benaming van Comme droeg, en welke geplaatst was in eene gewelfde kamer te Sint Peeter, naast de sacristij der kerk. Deze koffer sloot met acht sloten, waervan de sleutels aan evenvele leden van het stedelijk bestuur vertrouwd waren. Slechts in gansch bijzondere omstandigheden werd zij geopend. Onze schrijver schijnt tot de Comme geenen toegang te hebben gehad. Doch, te zijnen bureele vond hij alleszins vergoeding voor dat gemis. Reeds vroeg had de stedelijke raad de belangrijkste charten en bescheeden in boekdeelen doen overschrijven, en deze handschriften waren allen op het Register aanwezig. Aldaar bevonden zich insgelijks de gebodenchijns- en andere gemeenteboeken, alsmede de rekeningen der stad, zoo rijk aan bijzonderheden over de gebeurtenissen in den voortijd. Vroeger had Divaeus deze handschriften doorzocht; doch, meer bepaaldelijk met het oog op de politieke geschiedenis van Leuven. Bij het opbladeren dezer banden had Boonen zich op een ander standpunt geplaatst. Hij had namelijk de zucht een werk te vervaardigen 't welk een tafereel zou opleveren van onze gemeente en hare instellingen. Niet gemakkelijk om volvoeren was de taak die hij met den hem eigen ijver en aanleg ondernam. Doch, hij spaarde moeite noch arbeid om het voorgestelde doel te bereiken. Al de stonden welke zijne plichtmatige bezigheden hem overlieten, besteedde hij aan het doorlezen der handschriften van het Register, en zoo bevond hij zich, na het verloop van een paar jaren, in bezit van een rijken voorraad van bouwstoffen voor zijn ontworpen werk. Boonen ondernam het opstellen van zijn boek over Leuven in 1590. Op de keerzijde eens briefs van Philips IIen, van 8 maart 1578, leest men: ‘Memorie dat het duplicat van dezen brief is in handen van G. Boonen, in martio 1590.’ Zijne verhandeling over de Sint Peetersmannen draagt het jaarmerk 1592. In onze archieven is de klad aanwezig van een gedeelte van zijn werk. Het draagt tot | |
[pagina XVI]
| |
opschrift: Antiquiteijten der stadt Loeven, 1593-1594. Het is in-folioformaat van 80 bladen, klein loopend schrift. De talrijke wijzigingen en inlasschingen welke men in dit stuk aantreft, toonen dat hij al zijne zorgen aan zijn werk ten koste heeft gelegd. In hetzelfde jaar bracht Boonen zijn werk in het net over. Deze uitgebreide arbeid, versierd met teekeningen en wapens in waterverf, getuigen van 's mans werkzaamheid en kunstsmaak. Reeds hebben wij laten verstaan dat Boonen zeer arbeidzaam was. De archieven van Leuven bezitten van zijn hand de volgende boekdeelen: 1. Commoengemeijeren, Schepenen ende Raeden, die men bevint der stadt van Loeven gedient te hebbene, zedert den jaere van 1187 totten jaere van 1378, beijde incluijs. Klein folioformaat, 106 bladers, nr 79 van den Inventaris. W.-A. van Dieven heeft er het volgende opschrift voorgeplaatst: Magistraturen der stad Loven, hoofdstadt van het hertochdom van Brabant. Het dient tot eerste deel aan het Dienstboek der stad, geschreven op perkement, rond 1580. 2. Het boeck vande Sinte Peetersmannen van Loven, 1592, in-folio, van 62 bladers. Achter dit werk volgt een: Kort begryp vande Sinte Peetersmannen der stad Loven, hunnen oorspronck, eereteekens ende privilegien. Het is van de hand van den secretaris W.-A. van Dieven, en bestaat uit 18 bladers; nr 2049 van den Inventaris. 3. Een cort verhael oft memorie boeck vanden hertoghen van Brabant, vanden ouderdom der stadt van Loven, vande seven oude originele geslachten der selver stadt ende haere Sinte Peetersmannen, bedeijlt in iiij deelen oft capittelen; 2 deelen in-folio, te samen van 1260 bladzijden; nr 75 van den Inventaris. Het is het werk dat wij thans openbaar maken. 4. Antiquiteijten der stadt van Loeven, 1593-1594, van 69 bladen, in klein folioformaat; nr 74 van den Inventaris. Het is de klad van een gedeelte van het 2e boek van het groot werk over Leuven. 5. Antiquiteijten en oude structuren ende bouwingen binnen der stadt van Loven, in-folio, van 22 bladzijden, nr 45bis van den Inventaris. Het is een zeer net afschrift van een gedeelte des tweeden deels van het groot werk over LeuvenGa naar voetnoot1. In die dagen was Boonen een persoonlijkheid geworden die alleszins op den voorgrond stond. In moeilijke omstandigheden verliet het stedelijk bestuur zich nog wel eens op zijne bekwaamheden. Zoo werd hij den 15 juni 1596 naar Brussel afgevaardigd tot het spreken over de betaling der gelden tot onderhoud van het krijgsvolk, 't welk alsdan onze steden zoo nadeelig was. Hij verbleef er acht dagen, en wist te bekomen wat de stad verlangde. In 1610, werd hij belast met het opstellen van een algemeenen staat ‘van hetgene dese stadt ten achteren es, soe aen renten, beden als anderssints.’ Dit stuk werd aan de vier leden der stad medegedeeld, die den opsteller eene vergelding van 25 ponden toekenden. Boonen stond ook bekend als een man van hooge bevoegdheid tot het toelichten en vereffenen van bestuurlijke zaken. Waar er iets duisters, onder het opzicht van oudheid of bestuurwezen moest verklaard worden, werden zijne kennissen ingeroepen. Bij besluit van het stedelijk bestuur van 4 october 1594, werden de secretaris Vekemans, de jonge, ende ‘meester Willem Boonen’ belast met te ‘oversien ende lesen alle de brieven, privilegien ende andere stucken, liggende inde Comme ende Kiste, staende inde groote Weescamere deser stadt, om van alle de selve privilegien ende brieven, die daer inne souden moegen | |
[pagina XVII]
| |
bevonden worden, te maecken eenen pertinenten inventaris, ende, zoe verre onder de voers. privilegien bevonden wordden eenighe nochtertyt nyet geregistreert, dat zy daertoe sullen doen maecken eenen boeck ende de selve daerinne registreren, ende, dat gedaen, sullen de selven van hunne moette ende arbeyt byde voers. stadt gerecompenseert wordden.’ Men leest in de rekening van het broederschap van het Heilig Sacrament in Sint Peeter, van de jaren 1613-1614, het volgende: ‘aen Guillam Boon, op stadtsregister, voer 't opsoecken van allen den ontfanck die Mathys Rogge, als rentmeester, alsoock mede die meesters hebben ontvangen ghehadt, vanden jare 1519 tot den jare 1606, daer voer betaelt 2 gulden.’ Ook deelde onze Boonen in de achting van het Consistorie onzer geslachten. Wij vinden in het verslag van de zitting der heeren Sint Peetersmannen, van 17 november 1614, dat aldaar gelezen werden ‘diversche copyen van oude brieven, bescheeden ende munimenten, alle confirmatien tot het privilegie van het Peetermanschap, by meester Guillam Boon, clerck op 't Registre alhier, vuyt diversche commen, charterboucken ende registers byeen geraept, geextraheert ende in een boeck geregistreert, ende alsoe by Jr Loys van Schore, borgemeester, ende Jr Daniel van Assche gerelateert wirdt, dat onder den pensionaris Fannius, noch eenighe stucken dyen aengaende waeren berustende, gecomen vuyten sterffhuyze vanden pensionaris Willems, zoe is byde heeren geacht dat de selven souden worden gestelt in handen van my ondergeteekende, ende dat onder behoirlycken inventaris, als secretaris vande heeren Peetermannen, om de selve, mette voergaende stucken, naerder te ondersoucken ende met rypen verstande te overlezen, zynde daertoe, byde consistorie, gedeputeert heer Ryckaert van Pulle, riddere, Jr Loys van Schore, borgemeester, oft, in syne absentie, Jr Octaviaen vander Tommen, substituyt; Jr Pauwels de Rycke, Jr Philips van Schore, meester Willem Boon ende meester Francois van Cranevelt, secretaris deser consistorie.’ Destijds telde de stad Leuven onder hare inwoners een uitstekend geleerde die, na het grootsten deel zijns levens aan het beoefenen van de letterkunde en de geschiedenis der oudheid te hebben gewijd, bemerkt had, dat de jaarboeken zijns vaderlands mede eenige aandacht verdienden. Die man, het was niemand anders dan Justus Lipsius, was tot het besluit gekomen zich voortaan ook met de geschiedenis van Belgie onledig te houden. In 1604, schreef hij over Leuven een boek dat echter veeleer als een werk van letterkunde dan van wetenschap moet worden beschouwd. Eene oppervlakkige kennisneming van zijn Lovanium maakt het duidelijk dat de beroemde man met onzen Boonen in aanraking moet zijn geweest of zijn werk onder het oog moet hebben gehad. Echter heeft hij den naam des zoekers niet vermeld, wien hij zoo menige belangrijke inlichting te danken had. Een ander geleerde die, in 1605, met Boonen in betrekking kwam, was rechtvaardiger jegens den Leuvenschen geschiedvorscher. Het was Johannes-Baptista Gramaye, priester, licentiaat in beide de rechten, leeraar bij de Leuvensche Hoogeschool en geschiedschrijver der aartshertogen Albert en Isabella. Deze man had vastgesteld eene geschiedkundige beschrijving van Belgie te vervaardigen, en zijn werk met een opstel over Leuven aan te vangen. Boonen ontving hem met genegenheid, stelde de handschriften van het Register te zijner beschikking, en stond hem overigens met raad en daad ten dienste. Gramaye vond hem zeer ervaren in de kennis der plaatselijke oudheden. In zijn Lovanium betuigt hij hem zijne dankbaarheid en noemt hem een vlijtig navorscher der Leuvensche zaken. Het Lovanium van Gramaye verscheen, te Brussel, bij Jan Mommaerts, in 1606. Op de plaats waar hij aanmerkt dat de binnenvesten van Leuven, in 1360, door | |
[pagina XVIII]
| |
het volk beschadigd en, in 1388, door de gemeente hersteld zijn geworden, zegt deze schrijver: ex actis annorum communicatis per D. Boon, qui urbi a secretis est et rerum ejus diligens indagator. (bl. 4). Elders: ex collectaneis D. Boon, diligens horum indagator (bl. 25). Waar hij van den toren geheeten den Verlorenkost spreekt, zegt hij: ex rationibus oppidi per D. Boon mihi communicatis (bl. 6). Gewagende van ons klein Beggijnhof, zegt hij: ex archivis loci quorum copiam fecit D. Boon (bl. 66). Op de plaats waar hij over het sticht voor vondelingen handelt, zegt hij nog: ex testamento per D. Boon communicato (bl. 69). Handelende over het wapen van Leuven, zegt hij: hoc insigne ferrerum est apud D. Boonen, secretarium (bl. 45). Niet alleen deze aanhalingen, maar verscheidene andere plaatsen in het werk van Gramaye getuigen dat onze Boonen den geschiedschrijver der aartshertogen in ruime mate behulpzaam is geweest. De ambtenaar van ons Register had zijnen stand beurtelings zien verbeteren. Hij genoot eene wedde van 3 rhijnsgulden ter week of 156 ponden 's jaars. Overigens genoot hij 25 ponden 's jaars in zijne hoedanigheid van ontvanger van den last bekend onder de benaming van zetgeld. Gelijk de overige dienaren der stad ontving hij elk jaar een nieuw kleed. In den loop van 1618, werd Boonen aangetast door eene ziekte die hem naar het graf sleepte. Alsdan was zijne dochter Isabella juist ondertrouwd met meester Arnold Sweerts, licentiaat in de rechten. Zijn einde voorziende, wendde hij zich tot het stedelijk Bestuur, met verzoek zijnen post van klerk van het Register te verleenen aan zijnen toekomenden schoonzoon. Toen de raad zich vereenigde om over de vraag van Boonen te beslissen, was de man reeds overleden. Men leest in het verslag der zitting van 13 juli 1618, het volgende: ‘Is gelesen zekere requeste gepresenteert van weghen meester Guillam Boonen, clerck vanden Registre vanden stadthuyse, versuekende dat meester Aerdt Sweerts, ondertrouwt wesende met zyne dochter, midts zyne indispositie, soude gejont worden tclerckschap vanden registre voers., op conditie dat, indeyn hy genas, ende quaeme tot zyne gesontheyt, dat dan die voers. Aerdt, met assistentie des voers. Boonen, de zelve officie als adjoinct soude bedienen, sonder gaigien, tot dat die plaetse vacant soude weesen. Ende is hem tzelve gejont, op conditien dat hy, Sweerts, hem in alles sal hebben te conformeren achtervolgens d'ordonnantie op het admissie van tzelve officie gemaeckt ende alnoch daerby te vueghen.... Ende want geseyt word dat onder Boonen was berustende zekeren boeck innehoudende die genealogie ende namen vande geslachten van Loven, is geseyt dat dien voers. Boonen soude vermaent worden den selven boeck (eensdeels in recompense van dit beneficie als noch andere recognitie, hem naer behoeren ende in alle redelyckheyt te doen) soude laten ten behoeven ende gebruyken vande stadt.’ ‘Ende is innegecomen den voers. meester Aerdt Sweerts, ende hem die voers. resolutie voergehouden zynde, heeft die aenveerdt, de heeren bedanckt, ende beloefft in alles naer zyn besten debvoir te doen......... Item, sal Aerdt Sweerts, die alsnu clerck aenveerdt is, d'ordonnantie by meester Guillam Boonen saliger, synen schoonvader, byeen gecompileert, vande pachtinghen van alle der stadts accysen, schuldich zyn wel pertinentelyck te herschryven, met syne eygen hant, ende daer van eenen boeck te maken, enz.’ Het stedelijk bestuur had derhalve aan het verlangen van den oudklerk van het Register voldaan. Willem Boonen overleed, in zijn huis, gestaan in de Diestsche straat, te Leuven, den 13 juli 1618. Zijn stoffelijk overschot werd den 17 derzelfde maand, binnen de kerk van Sint Michiel, in de kapel van het H. Sacrament, ter aarde besteld. Als bekend is, werd | |
[pagina XIX]
| |
deze kerk, in 1781, afgebroken. De grond waarop zij zich verhief is later verlaagd geworden. Thans maakt deze plaats de Graanmarkt uit. Het graf van Boonen heeft derhalve opgehouden te bestaan. Zijne twee zonen, namelijk Laurijs Boonen, gedoopt te Sint Peeter, den 18 februari 1582, en Karel Boonen, gedoopt in dezelfde kerk, den 5 juni 1591, stierven jong. De man liet drie dochters in leven, te weten: Isabella, Catharina en Barbara. Deze dochters had hij alle aan jongelingen van onderscheiding uitgehuwd. Dit gaat blijken. Isabella Boonen schonk, den 16 juli 1618, hare hand aan meester Arnold Sweerts, licentiaat in de rechten, klerk op het Register van Leuven, eenigen zoon van Jacob Sweerts en van Catharina van Dorne. Zij overleed den 19 October 1620, en werd, bij haren vader, in de kapel van het H. Sacrament, ter kerke van Sint Michiel, begraven. De vrouw liet een eenigen zoon, die, gelijk zijn vader, den voornaam van Arnold droeg. Arnold Sweerts, de vader, overleed in een huis, gestaan in de Diestsche straat, den 8 maart 1630, en werd, insgelijks in de kerk van Sint Michiel, begraven. Catharina Boonen, geboren den 26 november 1588, trad in den echt met meester Nicolaas van Kiesboom, licentiaat in beide de rechten, krijgsverhoorder der aartshertogen, in het kwartier van Wezel. Barbara Boonen was gehuwd met jonker Godfried vander Suls, van Mechelen, die, in 1616, te Diest verbleef, en voor den 10 october 1618 overleed. Zij had haren man vier kinderen geschonken. Na zijnen dood ging zij een tweede huwelijk aan met jonker Bernard Kervel, die, in 1630, nog in leven was. Reeds in 1643 was Barbara Boonen overleden. De kinderen verwekt door jonker Godfried vander Suls, uit den schoode van Barbara Boonen, waren: 1o Hendrik, 2o Willem, 3o Alexandrina en 4o Elisabeth. Willem stierf buiten's lands; Hendrik en Alexandrina waren in 1643 nog in leven. Elisabeth vander Suls was in den echt getreden met jonker Jan de Buck. Reeds in 1642, waren deze echtgenoten overleden. Zij lieten een eenig kind jonker Jan-Frans de Buck, destijds nog minderjarig. Nadere bijzonderheden over de familie Boonen hebben wij niet opgespoord. Komen wij thans tot onzen schrijver terug. De nalatenschap van Boonen was alleszins aanzienlijk voor een man van zijnen stand. Binnen onze stad was hij eigenaar van vaste goederen herkomstig van zijne ouders; hij bezat insgelijks goederen namens zijne gade, te Leuven ente Henval, onder Gentinnes. Deze laatste eigendommen waren afkomstig van Gertruide Meduwael, moeder zijner vrouw. De ongunstige tijdsomstandigheden waarin hij leefde, hadden den man achteruit gezet. Bij zijn afsterven liet hij schulden na, welke tot 2500 gulden beliepen. Bij akt verleden voor den notaris W. Impens, te Leuven, den 10 october 1618, droegen meester Nicolaas van Kiesboom en jonker Godfried vander Suls, echtgenoten der dochters van Boonen, het bestuur der nalatenschap op, aan hunnen zwager meester Arnold Sweerts. In een verzoekschrift, ten jare 1621, in name der erfgenamen, door den advokaat C. Bollius, aan de weesmeesters van Leuven gericht, wordt er verklaard ‘hoe dat het sterffhuys van een voerschreven meester Guillams Boon is beswaert met zekere notable schulden ende t'achterheden, namentlyck aen deser stadt Loven, ter zaecken van administratie, sulckx dat men meester Aerdt Sweerts, als getrouwt gehadt hebbende Jwe Elisabeth Boon, dochter des voers. meesters Guillams Boon, tot verscheyden reysen heeft tot zynen huyse geexecuteert gehadt, gelyck allen...... die van Loven is kennelyck.’ Den 14 juni 1621, verleenden de weesmeesters den erfgenamen van onzen Boonen de toelating tot het verkoopen van twee huizen, gestaan op Sinte Kathelijnen Keienberg, te Leuven, eene beemd van 5 dagmalen, gelegen bij het Moleken van Vrouwen Perk, te Rot- | |
[pagina XX]
| |
selaer, een boender euzel, gelegen op de Winge, te Wilsele, en zeven dagmalen beemds, gelegen in het Puttersbroek, aldaar. In gevolge deze toelating moesten de penningen der verkooping besteed worden tot het vereffenen der schulden van het sterthuis. Het tijdstip van de verdeeling der goederen van Boonen is ons onbekend. Het blijkt echter uit eenen akt van 14 januari 1632, dat het achtergelaten zoontje van Sweerts alsdan in recht kwam betrokken te worden ‘als erffgenaem van wylen Sr Guilliam Boon, voor de heeren Guldedekens deser stadt, tot betalinghe eener somme van 225 gulden, procederende van geleverde waeren.’ Ten einde die schuld te voldoen, en ‘mits d'overvallinghe van andere crediteurs’ verleenden de weesmeesters de toelating tot het verkoopen eener rente bepand op goed 't welk vroeger aan Sweerts had toebehoord. Het waren de kinderen van Godfried vander Suls die, bij akt van 10 mei 1643, het woonhuis van hunnen overgrootvader, Laurijs Boonen, verkochten. Het was ‘een huys en hoff, met allen synen toebehoorten, gestaen en gelegen binnen dese stadt Loven, in de Dorpstraete, regenooten de weduwe en erfgenaemen Jan Hermans, ter eenre, d'erfgenaemen Huybrecht Peeters, ter tweedere, het Godshuys van de Wittevrouwen, van achter ter derdere, en de voers. Dorpstraete, van voore, ter vierdere zyden.’ Thans gaan wij de lotgevallen van het werk van Boonen doen kennen. Hooger hebben wij gezien dat het stedelijk Bestuur den wensch had uitgedrukt het handschrift van Boonen het eigendom der stad te zien worden. Het schijnt dat de kinderen des schrijvers aan dit verlangen niet dadelijk voldeden, in andere woorden dat zij het kostelijk en hun dierbaar erfstuk niet afgaven. Trouwens, in het verslag der zitting des raads van 30 juli 1618, leest men: ‘is anderwerff vermaen gemaeckt dat Aerdt Sweerts soude gesproken worden ten eynde hy zekeren boeck, geschreven (soemen seyde) by d'eyghen hant van Guillamme Boonen, innehoudende die geslachten van Loven, soude laten volgen aende stadt, op zekere vereeringhe hem daer voer te doene.’ De stad Leuven kwam eindelijk in bezit van het handschrift van haren afgestorven ambtenaar. Het werd ten stadhuize, in het vertrek der Pensionarissen, in bewaring gesteld. Rond 1718, leende de pensionaris van Besten het werk aan den meier Theodor van Berckel; het bleef rond de tien jaren afwezig. In 1728, gelastte het kollegie der geslachten den secretaris Willem van Dieven met het terugeisschen des werks. Men leest in het verslag van de vergadering der Sint Peetersmans vande zeven adelijke geslachten, van 19 mei 1728, het volgende: ‘Is geproponeert van weder te vraeghen den boeck geheeten Liber Boon, toebehoorende de voors. geslachten, welcken boeck wylen den pensionaris van Besten, als secretaris van dit consistorie, hadde geseyt geleent te hebben aen den heere meyer van Berckel. Is geresolveert den heere meyer daer over mondelinghe te spreken, daertoe committerende onsen secretaris. Dienvolghens hebbe my, als secretaris, getransporteert aen den persoon vanden voors. heere meyer van Berckel, hem vraeghende naer den voors. liber Boon, den welcken my voor antwoordt heeft gegeven dat men hem soude aenthoonen syn recipisse, dat hy dien boeck hadde gehadt; niettemin soo hy dien vont onder de boecken ende pampieren van wylen synen heere broeder, hy dien seer geerne soude wedergeven aen die voors. geslachten. My present (geteekent): ‘Guil. Ant. van Dieven.’ Op den boord dezer aanteekening leest men: ‘Nota, dat den selven liber Boon daernaer is ter handt gekomen ende berust in het comptoir van den heere pensionaris.’ (Zie Resolutien ende acten van de heeren Sinte Peetersmannen, van 28 mei 1728). Van dan af werd het handschrift met de meeste zorg bewaard. Door eene andere omstandigheid verdween van ons stadhuis een deel van het werk en bleef het gedurende 21 jaren afwezig. Hierover dient een woord te worden gezegd. | |
[pagina XXI]
| |
In het begin van 1829 verstrekte de heer Peeter Marcelis, secretaris der stad, het tweede deel van ons handschrift ter leen aan den heer baron de Reiffenberg, destijds leeraar bij de Leuvensche Hoogeschool, ten einde hem in gelegenheid te stellen er uit te putten voor het opstellen zijner verhandeling over de oude statistiek van Belgie, waarvan het eerste stuk in 1832 en het tweede in 1835 van de pers kwam. De heer Marcelis, die ten gevolge der omwenteling van 1830, het stedelijk bestuur had verlaten, overleed in 1833. In plaats van het handschrift aan de stad terug te zenden, na er het noodige gebruik van te hebben gemaakt, hield de heer de Reiffenberg het te zijnen huize, vast met het inzicht er later nog uit te putten, gelijk hij werkelijk gedaan heeft. Ten jare 1835, schreef de heer Gachard, in zijne Collection de documens inédits concernant l'histoire de Belgique, 3e deel, bl. 195, over het werk van Boonen, het volgende: ‘Er bestond voor 1830, ter archieven van Leuven, een handschrift in twee banden, in-folio, op papier, gebonden in vaalkleurig kalfsleder, en verguld op snede, bevattende samen 661 bladers, zonder de tafels. Dit handschrift, dat op den rug voor opschrift droeg: Antiquitates Lovanienses, was van het grootste belang voor de plaatselijke geschiedenis. Toen ik deze verzameling onderzocht, was het tweede deel verdwenen. Men veronderstelt dat het, tijdens de omwenteling, zich in handen bevond van iemand wien het toevertrouwd was geweest, en die het niet heeft teruggegeven. Het is inderdaad treurig te denken dat men de gelegenheid van staatsomkeeringen kan te baat nemen om openbare verzamelingen te berooven, waarin men voor zijne werken hulp en onderstand heeft ontvangen. Ongelukkiglijk zijn de voorbeelden van soortgelijke ontvreemdingen bij ons te talrijk geweest, vooral in 1794. Hopen wij dat de nasporingen welke het stedelijk bestuur mij verklaard heeft voornemens te zijn inte stellen, tot het terugkrijgen van het ontbrekend boekwerk, met goeden uitslag zullen bekroond worden.’ Ondanks de vermaning van den heer Gachard en de navorschingen van het stedelijk bestuur, bleef het handschrift achter. De heer de Reiffenberg overleed, te Brussel, den 18 april 1850. In de maand december van hetzelfde jaar brachten wij een bezoek aan den Leuvenschen kunstschilder P.-P. Geedts. In dit samenzijn liep het gesprek toevallig over historische boeken en handschriften. Toen wij onze spijt te kennen gaven over het verdwijnen van ons stadhuis des tweeden deels van het werk van Boonen, verklaarde hij ons in de meening te verkeeren dat dit boek zich nog wel ten sterfhuize van den heer de Reiffenberg kon bevinden, alwaar hij het vroeger doorbladerd had. Den zelfden dag begaven wij ons tot den heer Ferdinand d'Udekem, Burgemeester van Leuven, om hem kennis dezer samenspraak te geven. De achtbare burgervader, wiens naam wij dankbaar herinneren, beloofde ons geene pogingen onbeproefd te zullen laten, ten einde de teruggave van het voor onze stad zoo kostelijk boek te bekomen. Op aanvraag van den heer d'Udekem werden er opzoekingen in de bibliotheek des overleden ingesteld. Het handschrift werd er ontdekt, en aan onze stad teruggegeven. Destijds vervulden wij den post van tweeden bibliothecaris der Leuvensche Hoogeschool. Mevrouw de Reiffenberg had het boek van Boonen aan den hoofd-bibliothecaris van dit sticht toevertrouwd, met verzoek het aan het stedelijk Bestuur te behandigen. In den voornoen van den 8 maart 1851, droegen wij het handschrift naar het stadhuis en bestelden het op het secretariaat. Het heugt ons nog welke blijdschap de wederbrenging van het boekdeel in de bureelen veroorzaakte. Weinig konden wij toen vermoeden eenmaal belast te zullen worden met de uitgave van het werk. En toch was van dien tijd af bij ons de noodzakelijkheid tot openbaarmaking van dit gedenkstuk onzer archieven aanwezig. Reeds in 1852 verzochten wij aan het gemeentebestuur de toelating tot het uitgeven | |
[pagina XXII]
| |
van het gedeelte des werks betrekkelijk den Omgang van Leuven. Dit gedeelte gaven wij, op eigen kosten, ten jare 1863, aan 't licht. Tot Boonen nog een oogenblik terugkeerende, zullen wij andermaal doen opmerken dat eene brandende liefde tot zijne vaderstad hem moest bezielen, vermits hij het opstellen eener geschiedenis van Leuven ondernam, terwijl het gansche land in opschudding was, terwijl men het gekletter der wapens en het gedaver der kanonnen hoorde, terwijl de pest en de hongersnood onze bevolking wegmaaidden, terwijl woeste krijgslieden, verhit op moord en plunder, onze gemeente tot een veld van vernieling maakten. Vol hoop in de toekomst, vol betrouwen op een beteren tijd, volvoerde hij zijne moeilijke doch loffelijke taak. Leuven heeft hem groote verplichting. Zulks heeft men begrepen. In onze dagen nam ons stedelijk bestuur het besluit de beelden der mannen van naam die binnen Leuvens muren het licht ontvingen of die er verbleven, in de gevelnissen van ons stadhuis te doen plaatsen. Bij het ten uitvoer brengen van dit vaderlandsch besluit vergat men den man niet die, als 't ware, voor Leuven alleen had geleefd en gearbeid. Het beeld van Willem Boonen, door onzen stadgenoot M. Michiel Abbeloos uitgevoerd, prijkt in den voorgevel van het stadhuis waarin hij bijna veertig jaren de pen voerde, en waarin al zijne handschriften bewaard worden. Doch, meer dan dit standbeeld, zal het gedenkteeken dat hem thans, op last der Gemeente, door de pers wordt opgericht, zijne nagedachtenis in dankbaar aandenken houden tot bij het veerste nageslacht. Na het leven van onzen schrijver en de lotgevallen van zijn handschrift te hebben toegelicht, behoeven wij te handelen over den uitterlijken vorm, de samenstelling, den geest en de wetenschappelijke waarde van het werk. Toen Boonen zijne taak ondernam was er over Leuven, in de volkstaal, nog niets geschreven. Als gezegd is, hadden Divaeus en Molanus zich met de geschiedenis onzer stad onledig gehouden; doch, zij hadden in 't latijn en dus enkel voor geleerden geschreven. Het was onzen stedelijken raads- en geslachtmannen, die, over 't algemeen, geene andere taal dan het nederduitsch verstonden, niet vergund iets over het voorleden hunner gemeente te vernemen. Dit gemis had Boonen begrepen, en hij wist, naar gelang zijner vermogens, er in te voorzien. Hij schreef zijn werk over Leuven in de volkstaal, en, daar hij dikwijls de woorden zelven aanhaalde der schier uitsluitelijk in 't nederduitsch vervatte bescheeden, gaf hij aan zijn gevrocht een karakter van oorspronkelijkheid en echtheid welk de boeken van Divaeus en Molanus missen. Het werk werd niet gedrukt. Doch, een en ander liet er de belangrijkste gedeelten van afschrijven, en zoo bevonden zich onze wethouders en onze voorname inwoners in de gelegenheid er kennis van te nemen. In de voorledene eeuw vond men bij de meesten onzer patriciers afschriften van gedeelten van het werk. Van tijd tot tijd komen deze afschriften op onze boekverkoopingen nog voor. Als gezegd is berust het oorspronkelijk handschrift van het boek van Boonen ter archieven van Leuven. Het bestaat uit twee deelen in folioformaat, te samen van 670 bladers of 1340 bladzijden. Het werk is keurig, op dun en fijn handpapier, geschreven. Het schrift is eene gekrulde letter, waarvan men zich in de 16e eeuw bediende, doch, die de lezing vrij dikwijls moeilijk maakt. De inkt is zuiver, zwart en goed bewaard gebleven. Het boek schijnt met eenigen haast vervaardigd te zijn geweest, daar het nog al vele schrijffeilen behelst. De begin- of hoofdletters zijn in 't zwart met rooden inkt opgeluisterd. De opschriften der hoofddeelen en de namen der vorsten van Brabant bestaan uit drukletters in rooden inkt. De jaarnummers, in arabische cijfers, welke op de boorden der bladzijden voorkomen, zijn mede met denzelfden inkt geschreven. In den tekst zijn vele namen van plaatsen en van lieden, alsmede de jaartallen in 't rood onderlijnd. Deze afwisseling van zwart en rood geeft aan het handschrift een vrij aangenaam voorkomen. | |
[pagina XXIII]
| |
Nergens in het werk komt de naam van Boonen voor; doch, de vergelijking van het schrift met hetgene van het Boeck der Sinte Peetersmannen, dat het handteeken van den schrijver draagt, laat geenen twijfel omtrent de echtheid van het gevrocht over. Het werk is in allerbest vaal kalfsleder gebonden. Het plat der banden is omzoomd met vergulde ingeprentte sieraden. De twee deelen zijn op snede kostelijk verguld. Deze banden werden slechts in de eerste helft der 18e eeuw aan de boeken gelegd. Het is te betreuren dat, te dier gelegenheid, de kanten van het werk buitenmate werden afgesneden. Op den rug van elk deel plaatste de boekbinder, in gouden letters, het latijnsch opschrift Antiquitates Lovanienses, ofschoon het werk in de moedertaal is opgesteld. Naar allen schijn van waarheid werd zulks verricht op voorstel van een of anderen onzer Pensionarissen, allen licentiaten in de rechten, die fier gingen op de kennis der latijnsche taal. Van toen af werd het handschrift veelal onder de benaming van Antiquitates Lovanienses aangewezen. In den tijd van Boonen zag men nog niet klaar in de eerste tijdperken der nationale geschiedenis. De wonderverhalen door Lucius van Tongeren, Hugo van Toul, Jacob de Guise en Jan Le Maire opgegaderd, werden nog steeds aangekleefd. Met het onderricht dat de schrijver genoten had en de bronnen waaraan hij puttede, kon hij zich boven den geest zijner eeuw niet verheffen. Het mag derhalve geene verwondering baren dat hij zijn boek aanving met het gekende verdichtsel van Salvius Brabon en Swana, en dat hij de fabelachtige vorstenrij van Brabant heeft medegedeeld. De meeste kronijkschrijvers uit die dagen gaan aan 't zelfde heuvel mank. Nogtans bekent hij, en zulks verdient opmerking, dat er ‘eenige oude chronijcken van Brabant zijn, de welcke van den oorspronck, affcompste ende van de coninghen van Tongheren, hertoghen van Brabant ende van den ouderdom van Loven groote machtige fabelen bescrijven.’ (Zie bl. 180). Het blijkt duidelijk dat Boonen bekend was met de geschiedkundige gewrochten die toentijds, in andere plaatsen des lands, aan 't licht gebracht werden. Hij doorlas de werken van Amandus van Zirikzee, Marcus van Vaernewyck, Jan Le Maire, alsmede de alder-excellente Cronijcke van Brabant, voor de eerste maal gedrukt te Antwerpen, bij Roeland vanden Dorpe, in 1497, en herdrukt in de jaren 1518, 1530, en 1502. Ook nam hij bijzonderheden uit het werk getijteld: Dit is de afcomste ende genealogie der hertoghen ende hertoghinnen van Brabant, van de welcke de eerste was Salvius Brabon, met syn huysvrouwe Swana, 50 jaren voor Christi geboorte, tot op onzen alderdoorluchtigsten keyser Carolus den Ven. Gheprint Thantwerpen, op de Cammerpoortbrugghe, in den gulden Voet, bij Jan Mollyns, gheswoeren boekdrukker ende figuersnydere; anno 1565, in-folio. De handschriften die Boonen benuttigde waren het cleyn Charterboeck en het groot Charterboeck van Loven, het groot Gemeynboeck, het Ordonnantie ende eedtboeck, alsmede de rekeningen der stad. Ook ging hij de akten der schepenen te rade, en doorbladerde, met vrucht, de registers van den Pensionaris Jan Lievens van Caudekerke, zoo ongemeen rijk aan bijzonderheden over de gebeurtenissen in Brabant en Leuven van 1559 tot 1578. Het is te betreuren dat de man geenen toegang heeft gehad tot de archieven onzer kerken, abdijen en andere geestelijke vergaderingen. Toentijds waren deze bescheeden voor wereldlijke lieden gesloten. Molanus, ofschoon kanunnik van Sint Peeter en hoogleeraar in de Godheid, ondervond moeilijkheden tot het bekomen uit die stukken van wat hem voor het opstellen zijns werks ontbrak. Het weinige dat Boonen over onze kerken, onze geestelijke vergaderingen en onze hoogeschool mededeelde, had hij uit de tweede hand bekomen. Boonen vertoont zich in zijn boek als een warm en verkleefd katholiek, aanhanger van den voorouderlijken godsdienst en van het wettig gezag. Overbekend is het dat, te | |
[pagina XXIV]
| |
midden van den opstand tegen Spanje, de stad en de hoogeschool van Leuven de roomsche kerk en den koning getrouw waren gebleven. Men zal begrijpen dat dit gedrag de goedkeuring des vorsten moest wegdragen. Philip II voelde eene ongemeene genegenheid voor Leuven. Met de Alma Mater was hij ten zeerste ingenomen. Hij beschouwde haar als het bolwerk des geloofs in deze streken en overlaadde haar met weldaden. Boonen was ambtenaar der gemeente. Het spreekt van zelf dat hij met zijne lastgevers gelijke lijn moest houden. In zijn boek treedt hij op als een tegenstander der omwenteling. Doch, zijne gehechtheid aan de oude kerk en aan den koning, had in hem de liefde tot waarheid en recht niet verstikt. Zoo hij zich meermaals uitvallen veroorloofd tegen de mannen der nieuwe richting, brandmerkt hij tevens het gedrag van den afschuwelijken Alva, te Perk, in 1568, en spaart hij de bisschoppen niet die destijds nog al eens misbruik van den kerkban maakten. Het eerste boek van het werk van Boonen bevat eene kronijk van Brabant en Leuven, sedert de vroegste tijden tot op 1594. Divaeus had de jaarboeken onzer stad met 1507 afgebroken. Boonen heeft ze tot het einde der 16e eeuw voortgezet. Gelijk wij reeds hebben opgemerkt, klimt hij op tot het beheer der Romeinen in deze landen. Doch, hij wijdt slechts weinige bladzijden aan de fabelachtige overleveringen onzer geschiedenis. Tot de gekende tijdstippen genaderd zijnde, verhaalt hij de gebeurtenissen in Brabant en in Leuven volgens bekende schrijvers en eventijdige oorkonden. Hij beroept zich vooral op de charters onzer hertogen. Al de voorrechten door de Leuvenaars bekomen, wijst hij zorgvuldig aan. Het gedeelte van dit boek handelende over de gebeurtenissen onder Philips II, bevat vrij belangrijke plaatsen, als de aankomst te Leuven, in 1567, van den hertog van Alva; de wegvoering van den graaf van Buren, in 1568; het beleg, door den Prins van Oranje, in 1572; de overstrooming in 1573; de feesten gegeven, in 1577, ter eere van don Juan van Oostenrijk; de pest van 1578; de verdediging der stad door Fabio Fusco de Mataloni, in 1581; de ontvangst van Ernest van Oostenrijk, in 1594, enz. In andere bijzonderheden treden zou ons te verre buiten ons bestek brengen. Om kort te zijn, zullen wij ons bepalen met te zeggen dat dit gedeelte van zijnen arbeid een wezenlijk belang oplevert, niet alleen voor de geschiedenis van Leuven, maar tevens voor de geschiedenis van Brabant. Het eerste boek is versierd met de wapens van onze vorsten, ten getalle van 50, waaronder het schild van Brabant twintigmaal is herhaald. Deze blazoenen zijn keurig geschilderd en in goud en zilver verlicht. Zij toonen, wij hebben het reeds opgemerkt, dat onze schrijver in de teeken- en schilderkunst zeer ervaren was. Al de verschillende wapens hebben wij in deze uitgave, met aanduiding der kleuren, medegedeeld. Het eerste boek draagt aan het einde: 16 septembris 1594. In zijn tweede boek handelt Boonen over den oorsprong van Leuven, de burgerlijke gebouwen, de kerken, de kapellen, de abdijen, de kloosters en godshuizen, de vruchtbaarheid der landen, de kerkelijke overheid, de inrichting van het gemeentebestuur, de krijgsdaden der vaderen, de lakennijverheid en de volkswoelingen. Hij eindigt dit boek met eene beschrijving, vergezeld van keurig uitgevoerde schilderingen, in waterverf, van den vermaarden Omgang onzer stad. Al deze schilderingen hebben wij in deze uitgave, in omtrek, medegedeeld. Het derde boek van het werk betreft de zeven oorspronkelijke geslachten van Leuven. Al de wapens der familien wier leden in het stedelijk bestuur, van hoogere zijde, gediend hebben, vindt men er terug. Deze blazoenen zijn met vele zorg geschilderd. Wij hebben ze in deze uitgave, in omtrek, met aanduiding der kleuren, medegedeeld. De schrijver liet eenige wapens ongeschilderd; andere liet hij geheel in 't wit. Wij hebben een en ander aangevuld, volgens een afschrift van 's mans werk, vervaardigd in de 17e eeuw, 't welk, | |
[pagina XXV]
| |
in 1853, door den heer Schepen Adriaan Fonson aan onze archieven geschonken is geworden. Boonen wijdt het vierde en laatste boek van zijn werk aan het toelichten van de geschiedenis der vrije huisgezinnen van de kerk van Sint Peeter of der Sint Peetersmannen. Dit gedeelte bevat eene reeks van oorkonden afgeschreven uit de archieven onzer hoofdkerk en onzer stad. Men zoeke in het boek van Boonen geene diepte van denkbeelden, met kracht en smaak uitgedrukt. Zijne voorstelling is eenvoudig, doch alleszins duidelijk. De man schrijft de taal van zijnen tijd, in welke de bastaardwoorden niet vermeden werden. Zijne spelling laat mede te wenschen over. Hij schrijft affcompste voor afkomst, genoempt voor genoemd ierste voor eerste, cnijen voor knien, ontrent voor omtrent, vuyter voor uit er, dlandt voor het land, legele voor leger, enz. Ook mangelt het zijner spelling aan eenheid. Zoo schrijft hij: Engeland en Ingeland, Luydick en Luyck, Loeven en Loven, Kaerel, Caerel en Carel, graeve en grave, vaeder en vader, is en es, soo en zoo, sijne en zijne, enz. Daar het hier enkel een werk van geschiedkundigen aard gold, waarin de eigenlijke letterkunde weinig of niets te zoeken heeft, hebben wij, zooveel het ons doenlijk was, gelijkheid in de taal gebracht, met de woorden te drukken in de spelling welke door den schrijver in de meeste gevallen gevolgd is geworden. Bijna al de handschriften en stukken waaruit Boonen heeft geput, zijn in onze archieven nog aanwezig. Vele woorden en uitdrukkingen in schriften van voor zijnen tijd, schijnen den man onleesbaar te zijn voorgekomen. Vandaar ettelijke schrijsseilen en sommige verminkte plaatsen. Telkens wij iets dergelijks aantroffen, hebben wij de misslagen, volgens de oorspronkelijke teksten, hersteld. Boonen liet in zijn boek vele jaartallen open. Wij hebben ze, naar de beste bronnen, aangevuld. Ook hebben wij ons eenige andere invoegingen veroorloofd wanneer het ons toescheen dat de wetenschap er bij winnen kon. Onze inlasschingen zal de lezer gemakkelijk kunnen onderscheiden daar ze steeds tusschen twee haakjes [ ] ingeklamd zijn. De aanteekeningen van Boonen, op de boorden of aan den voet der bladzijden, hebben wij met zorg overgeschreven, dan zelf wanneer ze zonder belang waren, omdat wij de bedoeling hadden het werk terug te geven gelijk het voor ons lag. Steeds hebben wij onder deze aanteekeningen den naam des schrijvers geplaatst. Vele aanteekeningen hebben wij aan het boek niet toegevoegd. Bij een weinig oplettenheid, verklaart de inhoud veelal zich zelven. Daarom hebben wij slechts, ter opheldering van bijzondere plaatsen, hier en daar eene aanteekening gesteld. Aan het werk van Boonen hebben wij de optelling der haardsteden en inwoners van Leuven, opgemaakt in 1597, toegevoegd, als met dit boek in rechtstreeksche verhouding staande. Voor ons heeft deze optelling eene hooge waarde. Zij toch biedt ons een tafereel aan, om zoo te zeggen, naar de natuur afgemaald, van den jammervollen toestand onzer stad in een der merkwaardigste tijdperken onzer geschiedenis. Men ziet er welke vruchten de burgeroorlogen hadden voortgebracht! Ook ontmoet men in die stukken eenen rijkdom van berichten en feiten als men, uit die dagen, omtrent weinige steden bewaard vindt. Wij verhopen dat ze den lezer zullen welkom wezen. Het oud kronijkje van Leuven, voortgezet, in 1573, door Pauwel vanden Bossche, en de kronijk van Willem Leunkens, van 1599 tot 1766, hebben wij hierachter medegedeeld. Zij dienen ten vervolge op het eerste boek van het werk onzes schrijvers. Zoo bezitten wij de jaarboeken van Leuven van de vroegste tijden tot op 1766. Omtrent deze kronijken zal de lezer inlichtingen aantreffen in het bericht 't welk wij voor elk stuk hebben geplaatst. | |
[pagina XXVI]
| |
Daar Boonen, gelijk wij reeds opgemerkt hebben, geene inzage had der archieven onzer geestelijke instellingen, moest hij in het tweede boek van zijn werk leemten en gapingen laten. Een oud schepen van Leuven, Michiel-Frans Pelckmans, maakte, in het begin dezer eeuw, aanteekeningen op dit tweede boek onzes schrijvers. Te recht zou men ons van nalatigheid mogen beschuldigen, zoo wij dezen arbeid hadden verwaarloosd. Doch, in de vrij langdradige aanteekeningen van Pelckmans hebben wij ons verplicht gezien besnoeiingen te maken, hierin bestaande dat wij het min belangrijke ter zijde lieten, slechts overschrijvende wat ons toescheen voor de kennis van de geschiedenis onzer kerken, kloosters en godshuizen een rechtstreeksch belang op te leveren. Boonen heeft de lijsten medegedeeld, tot op 1594, der Proosten van Sint Peeter, der Abten van Sinte Geertruide, Vlierbeek en Perk, alsmede der Meiers en Burgemeesters van Leuven. Wij hebben deze lijsten tot op 1794, dat is tot het verdwijnen van den ouden staat van zaken, voortgezet. Aan te toonen dat het werk van onzen Boonen, de uitgave ruimschoots verdiende, achten wij gansch overbodig. Ofschoon latere schrijvers de voornaamste bijzonderheden hebben benuttigd welke er in vervat zijn, moest het boek gedrukt worden. Trouwens, de aanhalingen bij latere schrijvers opgenomen, zijn of onvolledig of in eene andere taal voorgedragen. Voor ons was het toch van een wezenlijk belang een man over ons Leuven in de volkstaal te hooren, die schreef toen de overleveringen onzer vroeger zoo bloeiende gemeente nog levendig waren. Het woord dat uit zoo verre verloopen dagen tot ons komt, heeft iets dat roert en inneemt, dan nog wanneer het ons daadzaken verhaalt die wij reeds in andere schriften aantroffen. Vast verdient het boek van Boonen eene plaats naast de gewrochten van Divaeus en Molanus, geenszins onder het letterkundig opzicht, maar omdat het vele bijzonderheden bevat welke in deze werken niet voorkomen, en dat het derhalve de bronnen onzer gemeentegeschiedenis ruimschoots vermeerdert. Bij het in 't licht zenden van dezen arbeid, brengen wij openlijk onzen dank aan de heeren Burgemeester en Schepenen van Leuven, die onze onderneming met warme belangstelling ondersteunden. Evenzeer betuigen wij onze erkentelijheid aan allen die ons vriendelijk bijstonden, bijzonder aan onzen veelgeachten en geleerden vriend den heer Adriaan-Joseph Bosmans, voorzitter onzer rechtbank, lid des stedelijken raads, die ons bij deze uitgave voortdurend zijne welwillende en trouwe medewerking verleende. Het werk van Boonen, geschreven in eenen tijd van vernedering en van lijden, toen het land aan den vreemde behoorde, ziet het licht terwijl Belgie de vijftigste verjaring zijner onafhankelijkheid viert. Hartelijk wenschen wij dat het boek moge bijdragen tot ontwikkeling der kennis van ons verledene, tot verheerlijking onzer vaderen, tot bevestiging onzer nationaliteit.
De Uitgever.
Leuven, Juli 1880. |
|