[31]
|
de Niuwsloot bij 't gasthuys, voor de somma van 900 guldens onder de conditie als dat het toorentie, staende op de plaets tegen de huysinge, nojt nog ten eeuwige daege mag afgebroocken, maer bij continuatie gerepareert en in volle ordre moet onderhouden werden, en is door de voorszeyde Barzen het voorgenoemde huys in 't voorjaer 1744 verkogt aen den diaconen van den publiecke kerck voor 2000 guldens en is met consent van burgermeesteren geschickt tot een diacenhuys, sijnde de eersten oude mannen en vrouwen daerin gekomen op maendag den 2 november 1744. |
1745 |
Op saturdag den 3 april sijn Haer Hoogheeden Willem Carel Hendrick Friso, prins van Nassau, Dillenburg, Dietz en Oranje, erfstadthouder van Frieslandt, stadthouder van Gelderlandt, Groninge en 't Landtschap Drenthe, gebooren den 1 september 1711 en getrouwt den 24 maert 1734 met Anna, kroonprincesse van Engelandt, gebooren den 2 november 1709, beneffens haer dogter Carolina, gebooren den 28 february 1743, 's morgens tusschen 10 en 11 uuren met 4 koetsen, ieder bespanne met 6 paerden, waervan in de voorste sat de jongen princes Carolina op den schoot van haer gouvernante, in de tweede het vorstelijck paar en in de derde en vierde de edellieden en hofdames, beneffens verscheyden edelen te paerdt door Alckmaer over Hoorn nae Enckhuijsen gepasseert om vandaer met sijn princelijck jagt nae Frieslandt over te steecken en hebben dit doorlugtig paar sig bijkans een uur voor de herbergen De Roode Leeuw, 't Vlies en De Toelast opgehouden om de paerden te vervarschen, sonder uyt haer koetsen te treden; sijnde van geen een heer van distinctie of publieck caracter gecomplimenteert, feliciteert of aengesproocken, maer stil gepasseert, sonder dat sig eenig heer publieck op straet vertoont heeft, maer hebben sig allen geretireert gehouden, hebbende ick, met mijn vrouw en oudtsten soon Gerrit de Waal het Rissenvoort sien passeeren.
Op sondag den 2 maj heeft Liuwert van Meijerick, vleeshouwer in de Schoutenstraet tot Alckmaer, gekogt van Jan de Haen, hospes (over De Rustende Jager) tot Bergen, een wagen alderbest kojhoj voor een fles wijn, bij de koper en verkoper 't saemen te drincken, sullende de koper 't reijloon betaelen van Bergen tot Alckmaer en is deselven op maendag den 3 dito door den koper ontfangen en is (nae gissing) op de voorzeyde wagen gelaeden geweest ruym een halve koeyhoy.
Hier bespeurt men in een seer korten tijdtbegrip een seer grooten droevige en voor ons landt en ingesetenen ten hoogste ruineuse verandering, wandt daer men nauwelijcks vier jaeren van tevooren door overvloedt van rundtvee en schaersheydt van hoj 't selven tot soo hogen prijs hadt sien steijgeren, dat men op den 2 maj 1741 het 1000 libra hoj voor 125 gulden tot Amsterdam heeft verkogt en veelen onnoozelen beesten bij gebreck van voedtzel sijn gecreveert ofte door de huyslieden aen and're sijn weggegeeven, siet men nu omtrent dieselven tijdtstip door die woedende en al vernielende pest onder 't rundtvee, het hoj en landt voor niet weggeeven en de gebeeterde beesten tot 250 en 300 gulden 't stuck aen elckander verkopen. |
|
|