buyten de regeeringe sijnde, bewinthebbers sijn gemaekt, dan nae veel jaeren éénGa naar voetnoot1).
|
-
voetnoot3)
- Deze wijze van verkiezing der bewindhebbers van de Oost-Indische Compagnie dagteekent van de eerste verlenging van het octrooi, bij plakkaat van 22 December 1622. Zie: Groot Placaet-Boeck I p. 541 sqq. Den verkorten inhoud geeft: Mr. O. van Rees, Geschiedenis der Koloniale politiek enz. (het tweede deel van zijne Geschiedenis der Staathuishoudkunde in Nederland), p. 162-164, waar o. a. gezegd wordt: ‘De bewindhebbers zouden gekozen worden door de Staten of stedelijke regeeringen uit drietallen, opgemaakt door de bewindhebbers en eenige hoofdparticipanten, daartoe door de participanten aangewezen.’ In de verlenging van het octrooi staat echter ‘ende sullen alsdan de Participanten een getal van Hoofdparticipanten tegens die Bewinthebbers, die niet afgegaen en sijn, uytmaecken’ (p. 541), d. w. z. de nominatie wordt opgemaakt door Bewindhebbers en een gelijk getal van hoofdparticipanten, zooals Bontemantel ook meedeelt. - Bij de ‘nader ampliatie en interpretatie van de voorseyde continuatie van het octroy’ van 13 Maart 1623 (Groot Placaet-Boeck I p. 543-546), de continuatie ende prolongatie van 22 Juni 1647 (Groot Placaet-Boeck I p. 546-548) en de prolongatie van 17 Februari 1665 (Groot Placaet-Boeck IV p. 1324 en 1325) werd geen verandering gebracht in de wijze van verkiezing der bewindhebbers. Het plakkaat van 22 December 1622 bepaalde ook, dat de bewindhebbers voortaan volgens een rooster moesten aftreden, en dan eerst na drie jaren weer benoembaar waren. Uit hetgeen Bontemantel op p. 170 van het HS. meedeelt, blijkt echter, dat aan deze bepaling niet de hand werd gehouden.
Over den invloed, dien de Amsterdamsche regenten op het bestuur der beide compagnieën hadden, zie: van Rees ibid. p. 23, 24 en 110; het burgemeesterschap van Amsterdam werd bijna onafscheidelijk van het bewindhebberschap der Oost-Indische Compagnie, de regeering van die stad kreeg het bestuur van de Amsterdamsche kamer geheel in handen, en deze kamer had weer het overwicht in het hoofdbestuur der Compagnie, de kamer van XVIIen.
-
voetnoot1)
- Het XIVde artikel van het octrooi der West-Indische Compagnie van 3 Juni 1621 (Groot Placaet-Boeck I p. 569-570) bepaalde o. a.: ‘dat de eerste Bewinthebbers sullen dienen den tijt van ses jaren, ende dat men, deselve overstreken zijnde, eerst bij lotinge sal veranderen een derde part van 't getal van de Bewinthebbers, ende twee jaren daernae gelijcke derde part, ende d' andere twee volgende jaeren het leste derde part, ende voorts successivelick de outste in dienste zijnde laten afgaen. Ende dat in plaetse van de afgaende, ofte van dengeenen, die voor ofte naer souden mogen aflyvich, oft om andere redenen verlaten worden, bij de Bewinthebberen, soo blijvende als afgaende, mitsgaders bij de Hooftparticipanten, die in persoone ende op hare kosten daerbij sullen willen komen, drie andere sullen worden genomineert, uyt welcke de respective Provintiën, Gedeputeerdens ofte Magistraten nieuwe electie van Bewinthebbers sullen doen.’ Bij de ampliatie van het octrooi van 13 Februari 1623 (Groot Placaet-Boeck I p. 583) kregen de Staten der provinciën vergunning om te bepalen, dat de Bewindhebbers verkozen moesten worden uit een voordracht van drie personen, op te maken bij de hoofdparticipanten. De meeste Bewindhebbers waren toen echter reeds benoemd. (van Rees, ibid. p. 131.) Bij het accoord tusschen bewindhebbers en hoofdparticipanten gesloten, en den 21sten Juni 1623 door de Staten-Generaal goedgekeurd (Groot Placaet-Boeck I p 585 sqq.) werd nog bepaald, dat ‘alle nominatiën, deputatiën ende electiën’ (gedaan door bewindhebbers alleen, of door bewindhebbers en hoofdparticipanten tezamen) ‘met éénen name teffens (moesten) geschieden, met besloten briefkens.’ Tevens werd daarbij een nieuwe categorie van bewindhebbers ingesteld (dit blijkt niet bij van Rees, ibid. p. 131, noot 1), nl. de bewindhebbers-hoofdparticipanten, ‘staende onder denselven eedt, hebbende administratie als de andere Bewindhebbers’; zij werden gekozen ‘bij de hooftparticipanten van de respective kameren, absoluyt, bij pluraliteit van stemmen’, en waren gehouden ‘den hooftparticipanten te communiceren 't geene haer aengaet, haer recht in deselve vergaderinge van Bewinthebberen te bewaren’ enz. Bij de continuatie van het octrooi van 4 Juli 1647 (Groot Placaet-Boeck I p. 595) en de prolongatiën van 24 December 1671, 27 Augustus 1672 en 30 Maart 1673 (Groot Placaet-Boeck III p. 1329 en 1330) werd de wijze van verkiezing der bewindhebbers niet veranderd.
Uit Bontemantels mededeeling in den tekst blijkt, dat de bepaling aangaande het aftreden bij tourbeurten niet werd nageleefd. Reeds in 1629 trachtte Amsterdam in dat opzicht het octrooi te ontduiken. G.M. Asher, in zijn ‘Prospectus of a Bibliographical and historical essay on the Dutch books and pamphlets, relating to New-Netherland and to the Dutch West-India Company’, p. 54, zegt: ‘(1629) The Chamber of Amsterdam refuses to follow the prescription of the patent, according to which one third of the Bewindhebbers must be changed every six years.’ (Dit is niet juist; blijkens het boven aangehaalde XIVde artikel van het octrooi van 1621 zouden de eerste bewindhebbers zes jaar aanblijven, en daarna zou om de 2 jaar het derde gedeelte aftreden.) ‘They dispute and the States decide against the Bewindhebbers.’
In het octrooi van de nieuwe West-Indische Compagnie van 20 September 1674 (Groot Placaet-Boeck III p. 1331-1343) werd o. a. (aldaar p. 1337) bepaald, dat ‘de bewindhebberen sullen dienen haer leven geduyrende, tenware eenige provinciën, steden, kamer ofte kamers desen aengaende in een ander gebruyck mochten zijn, dewelcke bij hare coustuyme in desen sullen vermogen te continueren’. Overigens was de wijze van verkiezing der bewindhebbers dezelfde, als bij het octrooi van 1621 was vastgesteld, maar met deze toevoeging: ‘doch sal altijdt geobserveert moeten werden, dat de meerderhelft der Bewinthebberen ervaren negotianten en koopluyden zijn’. Ook de bepaling van 21 Juli 1623 omtrent bewindhebbers, gekozen door, en vertegenwoordigers van de hoofdparticipanten, werd overgenomen.
-
voetnoot1)
- De ‘Clatversamelinge’ heeft Isaac Hochepied de jonge, evenals de volgende noot.
-
voetnoot2)
- In Resol. Raad III, 1. p. 241 wordt dit uitvoeriger aldus medegedeeld: ‘La Gouche overleeden sijnde, is in desselfs plaets, uyt crachte van 't boovenstaenderGa naar voetnoota), op de nominatie gestelt Hendrick Scholten, Dirck Blom ende David Becker, den eersten Januarij 1670, en is den eersten ten selven dage bij Burgemeesteren gekooren en beëedicht. En den 21sten Februarij 1670 is in de plaets van Papenbroeck, die overleeden (was), gestelt op de nominatie Joost de Smit, David Becker ende Isaac Hochepied de jonge, welcke laeste ten selven daege bij Burgemeesteren is gekooren. Den 24sten Januarij 1671 is in de plaets van Jacob Roch, die overleeden was, op de nominatie gestelt Mathijs van den Broeck, laest uyt Oost-Indiën gecoomen, Paulus Godijn en Hendrick Becker, welcke laeste aenstonts bij Burgemeesteren is gekooren’. - Over de verkiezing op 21 Februarij 1670 geeft Resol. Raad III, 1. p. 260 nog het volgende: ‘Den 8sten Maert 1670 Burgemeesteren hoorende het advys der Commissarissen van de monsteringe, te weeten Cornelis Backer, Jan ten Grootenhuysen ende Leonard Ranst, en (van) Tulp, Pol en van Beuningen, Tresoriers, over het casseeren van twee compagnieën der stadts-soldaten, sijnde 400 coppen, is Backer qualijck bejegent van Valckenier, brengende te pas dat eenige cuyperijen had gepleecht in de Oost-Indische Compagnie over het maecken van bewinthebbers, alsoo teegen Blom had gecuypt (die een neef is van Valckenier), dat niet op de nominatie en soude comen; dat (hij, Backer) een man is, lettende op sijn eygen intrest, en daerom Thijssen wilde bewinthebber maecken, alsoo getrout is met sijn vrouws-moederssuster, daer geen kinderen bij heeft; dat Thijssen als hooftparticipant-bewinthebber altijt adviseert tot uytdeelinge, alsoo veel actiën heeft en niet en siet op 't beste van de Compaignie etc.’ Over de verkiezing op 24 Januarij 1671 heeft Bontemantel in Resol. Raad III, 1. p. 453-454 deze aanteekening: ‘Den 25sten Januarius 1671 verhaelde Dirck Tulp aen mijn in de Waelekerck, dat Vrijdaechs 'savons bewinthebberen der Oost-Indische Compaignie vergadert sijnde om te beraemen wie Saterdaechs, sijnde den 24sten Januari, soude(n) voordraegen op de nominatie of tripel getal bij de hooftparticipanten, soo heeft Valckenier voeraf lang ende breet opgehaelt de bequaemhyt van Dirck Blom (deese Dirck Blom is in September 1672 geworden in de verandering Raet), en dat het door Pancras en Munter, meede regeerende Burgemeesteren neffens hem, voor een groote vrintschap soude opgenomen werden, gelijck deselfde, als hier meede sittende, soude(n) connen betuygen, ende dat daerover met Burgemeester Graef hadden gesproocken, die van 't selfde advys meede is.’ [In margine staat hiernaast: ‘Dit volgende heeft Burgemeester Graef mijn selfs verhaelt. Sij hadden Burgemeester Graef daerover gesproocken, doch die soude gesyt hebben: Ghij sijt met u dryen, en daer can ick alleen niet teegen hebben, maer uyt den naem van alle de Burgemeesteren te spreecken, can ick niet toestaen, om de authorityt van de Burgemeesteren niet te periculeeren en om geen wet haer voor te stellen aen de Compaignie’.] ‘Doch nimant antwoorde dan alleen Dirck Tulp, die sijn opinie daerteegen wierp. En door den president, Cornelis Backer, in omvraege gebracht sijnde, wat dry op de nominatie soude(n) voortbrengen, is met de meeste stemmen verstaen Mathijs van den Broeck, Poules Godijn ende Hendrick Becker. Voors syde Valckenier, dat de voornaemste oorsaeck is geweest van geen als cooplieden te nomineeren, met seclusie der magistraten; maer bekende 't selfde een groote misslach geweest is, en groote berouw daervan te hebben, en dat sulx niet meer behoorde gedaen te werden’.
-
voetnoota)
- Met ‘'t boovenstaende’ wordt de acte bedoeld, die in den tekst is afgedrukt.
-
voetnoot1)
- In het ‘Resolutieboek van de Heeren Regeerende- en Oud-Burgemeesteren’ II, fol. 217 sqq. vond ik het volgende besluit, waaruit blijkt, dat Valckeniers (later door hem zelf afgekeurd) denkbeeld, om bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, althans gedeeltelijk, te kiezen uit kooplieden, die buiten de regeering stonden, in later tijd weer is opgevat:
‘Den 30sten Junij Ao. 1681, praesent(ibu)s alle de Heeren BurgemeesterenGa naar voetnoota) dem(p)to Opmeer, en d'Heeren van Vlooswijk, Munter, van Castricum en Trip, Oud-Burgemeesteren, d'Heer van Maerseveen, Oud-Burgemeester, in den Haeg siek sijnde, en d'Heer Opmeer, na voorgaende communicatie met sijn Ed. gehouden, sijn toestemmend advys hiertoe hebbende gegeven, is door de Heeren Burgemeesteren voorgedragen, dat haer Ed. Groot Agtb. in serieuse agtinge genomen hebbende, van wat belang het welvaren van de Oost-Indische Compagnie is voor den staet in 't generael en voor de goede ingesetenen van dese stad in 't particulier, en hoe grootelix hetselve gevordert ofte veragtert werd door een min ofte meer exacte directie in de saken, die bij de Bewindhebberen, daarover gestelt, verhandelt en besorgt werden, en dat het ten dien opsigte moet werden aengesien voor een sake, waaraen dese stad ten hoogsten is gelegen, dat de camer van de Oost-Indische Compagnie alhier diermate moge sijn bestelt, dat hetgeen in deselve te doen valt met behoorlike sorgvuldigheyd, circumspectie en applicatie mag werden verrigt, en dat de dagelixe ervaringe leert, dat sulx niet soo volkomentlik kan geschieden als te wenschen waer, indien deselve kamer voor een goed gedeelte niet sij gecomposeert uyt Bewindhebberen, die door menigvuldigheyd van publike of particuliere affaires niet werden gedistraheert, hadden geoordeelt van haer pligt te sijn, bij haer selve aendagtelik te overleggen, en vervolgens door Bewindhebberen ter camer alhier te doen examineren, op wat wijse meest bequamelik, en tot het meeste voordeel van de Compagnie een goede voet in 't eligeren van Bewindhebberen voor het toekomende, tot het bereycken van 't voorseyde oogmerk, geraemt soude konnen werden; en dat daerop bij de Heeren Bewindhebberen ter camer alhier uytgebragt, en aan haer Ed. Groot Agtb. gepresenteert sijnde het hier volgende project, sij goedgevonden hadden 't selve aan de Heeren Oud-Burgemeesteren te communiceren, en tijdelik toe te senden aan de absenten, om daerover haer gedagten te laten gaen, en in een sake van die importantie een goed en vrugtbaar besluyt te maken. Waerop gedelibereert sijnde, hebben alle de presente Heeren haer 't geen bevat is in 't voorseyde project wel laten gevallen, met dien verstande nogtans, dat voor vergaderingen ofte collegiën, welcke niet souden bekleed mogen werden door dat getal van Bewindhebberen, welcke verstaen sullen werden de distractie van publike occupatiën gedurende haer bedieninge in de Compagnie niet onderworpen te mogen sijn, niet sullen werden gereputeert de vroedschap hier ter stede, nog de bijeenkomste van Oud-Burgemeesteren en van Oud-Schepenen, als geen nadeelige avocatie in Heeren, die met de qualiteyt van Vroedschap, Oud-Burgemeester ofte Oud-Schepen alleen voorsien sijn, causerende; en dat dien conform dese importante sake met de Heeren Bewindhebberen ter camer alhier sal konnen werden ingeschikt en finalik ter neder gestelt.
Volgt het project, hierboven gemelt:
Extract uyt het Resolutie-Boek der Heeren Bewindhebberen van de Oost-Indische Compagnie ter camer van Amsterdam, genomen op Donderdag den 26sten Junii ao. 1681.
De Heeren Commissarissen, die aanbevolen is geweest een advys te formeren over het poinct van het aanstellen van Bewindhebberen in het toekomende, daar de Compagnie in dese camer best mede soude konnen werden bedient, hebben dienaangaande soodanig advys uytgebracht, als het volgende concept is dicterende:
In gevolge van de commissie, bij resolutie van den 10den laatst-leden op eenige Heeren uyt dese vergaderinge gedecerneert, om te overleggen, of en wat middelen souden konnen werden uytgedagt en met concert en goedvinden van haar Ed. Groot Agtb. de Heeren Burgemeesteren van dese stad in 't werk gestelt, dat Bewindhebberen, na desen aan te komen, voor een goed gedeelte soude(n) mogen sijn Heeren, die nog door de Regeringe nog door hare particuliere affaires souden mogen werden gedistraheert van den dienst van de Compagnie, hebben na rijpe deliberatie, hares oordeels, niet heylsamer weten uyt te vinden tot het bekomen van het voorseyde oogwit, als dat, dewijl haar Ed. Groot Agtb. de goedheyd hebben van dese sake aan de hand te geven en metterdaad betoonen, dat haar de goede directie en welwesen van dese Comp(agni)e laten ter harten gaan, tot sooverre dat haar Ed. Groot Agtb. haar selven in het eligeren van Bewindhebberen ten principalen willen limiteren en binden aan den waren dienst van de Comp(agni)e, dese vergadering die gelegentheyd in alle maniere behoorde waar te nemen, en haar meer-gemelte Ed. Groot Agtb. nevens gedienstige dankkentenisse voor te dragen, dat het deselve bijsonderlik aangenaam soude wesen, en hooglik ten besten van een goede directie in de affaires van de Comp(agni)e soude strecken, dat in het aanstellen van Bewindhebberen ter camer alhier voor het toekomende soodanige voorsorge wierde gedragen, dat bij vervolg van tijd het getal van agttien Bewindhebbereu uyt de stad van Amsterdam perpetuelik soude mogen bestaan, ten minsten voor de eene helft, uyt Heeren, die gedurende hare bedieninge in de Comp(agni)e in geen vergaderingen of collegiën van Regeringe ofte Magistrature ofte Judicature van stad ofte staat souden mogen sijn; en dat, om tot dit etablissement gevoegelik te geraken, de twee eerste Bewindhebberschappen, die bij versterf, afstand of andersins staan open te vallen, souden mogen werden vervult met geen andere personen als die geen sessie, als voorseyt is, in de bovengeroerde vergaderingen of collegiën gedurende hare bedieninge in de Comp(agni)e souden mogen hebben; dog dat, een derde plaatse naderhand komende te vaceren, voor elegibel tot deselve souden mogen werden gehouden ook diegenen, die in eenige van de meergeroerde vergaderingen ofte collegiën sijn, en gedurende hare bedieninge in de Compagnie daarinne souden verblijven; en dat vorders een vierde en vijfde plaatse komende open te vallen, deselve beyde wederom souden mogen werden bestelt aan geen anderen, als die buyten de voorseyde collegiën gedurende de exercitie van haar Bewindhebbersschap souden sijn; en dat dese ordre in het eligeren van Bewindhebberen soude mogen werden geobserveert, totdat het getal van agttien, uyt Amsterdam, voor de helft sal bestaan uyt Heeren, in de voorseyde collegiën niet occuperende; en bij vervolg alle alsdan sullende komen voor te vallen electiën op dien voet souden mogen werden gedaan, dat t'allen tijden, sonder interruptie, het getal van Bewindhebberen, in dienst sijnde, voor de helft ten minsten bestaa uyt Heeren, gedurende de tijd van haar Bewindhebbersschap geen sessie in de voorseyde vergaderingen of collegiën hebbende. En dewijle het oogmerk in desen geen ander en is als dat door occupatiën, die de Heeren Bewindhebbers elders hebben, den dienst van de Comp(agni)e niet mag werden veragtert, en dat hetselve soo wel kan komen te gebeuren door al te veel particuliere als publyke besigheden, dat dienvolgende ook sonderling, soo in 't nomineren als in 't eligeren, nevens de genoegsame capaciteyt, ervarendheyd en bequaamheyd van jaren in agtinge behoort te werden genomen, dat van degenen, die geen sessie in publyke vergaderingen of collegiën hebben, geen tot de Bewindhebberschappen, die na desen sullen komen open te vallen, mogen werden gevordert, die door al te grooten ommeslag van elders verhindert souden mogen werden den dienst van de Comp(agni)e met behoorlike assiduiteyt waar te nemen.
Waarop sijnde gedelibereert, is het voorseyde geadviseerde in alle sijne leden geapprobeert; en voorts goedgevonden, dat 't selve aan haar Ed. Groot Agtb. sal werden overgebragt, met versoek, dat het derselver goede geliefte sij, daarover hare gedagten te laten gaan, en met dese vergadering te concerteren, om daaromtrent soodanigen voet eenpariglik te beramen, als tot het verkrijgen van 't voorseyde oogmerk sal werden dienstig en nodig geagt. En werden wijders, om 't gunt voorseyt is aan haar Ed. Groot Agtb. voor te dragen, bij desen versogt en gecommitteert de Heer Roch en den Advocaat van de Comp(agni)e Mr. Willem van Dam.’
-
voetnoota)
- Dit waren: van Beuningen, Hudde en Corver.
|