Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] Mei 1917 Laat ons niet heffen 't hoofd te stout, het was zoo diep terneergevaren. De Mei! de Mei! dat woord van goud dat woord, dat woord dat door de jaren onze zielen zette in 'n gloed 't verweesde harte deê zoo goed. Laat ons niet heffen 't hoofd te stout, wij zijn weer zwak, onz' arme paren gaan als wie naar zijne woning schouwt door vuur en brand terneergevaren: waar was ons huis, ons beetje goed? onze woonstee, onze kracht en moed. Laat ons niet heffen 't hoofd te stout, de oogen van de martelaren die vielen, herfstblad in het woud, gebroken oogen, staren, staren, 'n damp van brand, 'n damp van bloed maakt bitter onzen aâm, als roet. O, Mei! O Mei! O Mei vervloekt met al uw kleur en zangenspelen. De leeuwrik zingt, de duif roeroekt, éen lied kwettert uit duizend kelen, maar 'k hoor 'n stem die zwaarder slaat 'n wolk flardt op het aardgelaat...... ......De stoet bebloemd en rood bedoekt herdenkt zijn duizenden gespelen: een hart dat zich tot zang verkloekt ziet angstig die doodsgogen, velen, en zwijgt weer stil: en 't liedje gaat lijk de laatste zucht van maat en maat. [pagina 73] [p. 73] En wijl het kind naar 'n bete zoekt en moeders 't hongeren verhelen doch dorren in haar bloed: tjoekt ver 't kanon, de vlammen telen 'n moord en brand, en gruizel slaat het mensch en dier en stad en straat. Laat ons niet heffen 't hoofd te stout, wat heeft het hart al niet verloren, de droomen, het millioenenvoud waar zijn zij? waar doen zij zich hooren? 'n stemme hier en daar... ...'n lied, 't koor is verstrooid en ging teniet, ......'t koor is verstrooid en ging teniet. Vorige Volgende