Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Het Meisje van de Melk De roode armen zwaaiden de roode armen zwaaiden de emmer schokte mee. De leerpantoffels klekten neer sprongen omhoog en daalden weer, 't grauw rokje plooide ree. Als 'n ranke lelie uit zijn blad tot 'n rijpend, zonnewonder spat wat zij uit heup gerezen. Haar haar kon van den zonneschijn haar vel van bronsgebruind satijn haar oog van sterlicht wezen. De blauwe emmer danste, glom, aan 't wit voorschot, dat vleugelde om tot 'n witten windekelk. De schoven zagen 't meisje gaan en bleven goud te glanzen staan naar 't meisje van de melk. De zon die wou haar ook wel zien die liet zijn gouden scheuten vliên rondom het strakke jakje. In 't kuiltje dat daar openlag daar kittelde hij 'n goedendag, lei er 'n gouden plakje. Rondom haar was het licht in 't wijd als 'n gouden wade uitgespreid lag sprankelend te schijnen [pagina 41] [p. 41] en waar haar hooge rankte ging daar was een schitterfonkeling van gouden lichtfestijnen. De roode mond die trok zich dicht, 'n wijnroodstreep in 't brons gezicht, de sterrenogen schenen. De roode armen zwaaiden de slanke armen even draaiden in 't dragend overlenen. Vorige Volgende