Zangen van hoop(1919)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Meeuwen Gij koninklijk gediert, dat met uw roode pooten en hermelijnen mantel zwiert en vaart onder de zon. Hoe blinkt uw dons, als sneeuw zoo fijn, hoe is de glans op 't hermelijn als van de zonne zelf. Gij vaart en scheert onder blauw 't gewelf en laat de zachte winden gaan, en doet de blanke vleugels staan als blaren van 'n bloeme. Lijk corpulente vrouwtjes gaat g' op ijsvloer wiegend, wiegend maat, en oogt al naar uw heertjes en naar hun bonte veertjes. De zonne zegent uw gezicht, de wind wiegt u te dansen: op 't water, boomen, kaden àl! zie ik u met uw duizendtal als witte bloemen kransen. Gij bloemen van den wintertijd, gij loopers op het water, 'k vergeet der Noorderwind gebijt door uw zangend gesnater. [pagina 24] [p. 24] En 'k zing, m'n meeuwkens, maatjes zacht, om de schoone vederkens van u, om 't zonneke dat lacht. Vorige Volgende