Gewijde liederen(1926)–S. Bonn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Wiegelied Jitschok Jaangkof en Awroom waren goed en waren vroom de Maloch woonde in hun huis Kol Yisrool dat was daar thuis. Kwamen vreemde menschen aan bleven min die buiten staan, ieder werd 'n plaats bereid met 'n kleed of andre sjeinekeit. Water om te wasschen rein, Koeken kregen ze, en wijn alles voor huns mans en beest beste vaders zijn 't geweest. [pagina 49] [p. 49] Moeder wiesch jou gatje nou, en wacht op de sjabbesvrouw, 't nachtlichtje is klaar gezet en 'n pootje, en 't lampet, Jaangkof, Awroom en Jitschok waakt dat geen boos oog vannacht genaakt. Zoetjes, zoetjes, zoetjes, mijn, waar die lichte sterren zijn, al dat donker daar omhooge wordt van engelen doorvlogen, die zingen kindertjes goenacht: de sjabbesvrouw vrijt met den wacht. Vorige Volgende