Eeredienst.
1808. |
1809. |
ƒ1,203,838: 5: 5½ |
ƒ1,098,440:11:10 |
Men voert hier aan, als eene algemeene aanmerking, dat de uitgaven van den Eeredienst, die van den Waterstaat, van Binnenlandsche Zaken, en van Justitie en Politie, begrepen zijn geweest in het Budjet van 1806, onder de Artikels Binnenlandsche Zaken, Waterstaat en de departementale Administratiën, terwijl bovendien de onkosten van Binnenlandsche Zaken en die van het Wetgevend Ligchaam, in een algemeen Artikel der kosten van het Gouvernement, op het Budjet van 1807 zijn gebragt. Deze vier onderwerpen, zijn verdeeld tusschen twee Ministeriën, dat van Binnenlandsche Zaken, die de drie eerste in zich bevattede, en dat van Justitie en Politie. Eerst in 1808, zijn zij elk afzonderlijk gebragt, en in 1809, zijn Binnenlandsche Zaken en Waterstaat op nieuw vereenigd, als twee onderscheidene gedeelten van dat Ministerie.
Volgens dat, moet op dezen Staat, de navolgende orde gehouden worden:
1o. | Van achter elkander te plaatsen den Eeredienst, Binnenlandsche Zaken, Justitie en Politie, het Huis des Konings, de administratie der Financiën, en de Artikelen van het Budjet van 1806, die daarmede onder verschillende benamingen overeenkomen. |
2o. | Van achter elk dezer Artikels te plaatsen, de vergelijkende aanmerkingen, die daarmede meer bijzonder overeenkomen, namelijk: voor de Budjets, over de jaren 1807, 1808 en 1809. |