Delfs Cupidoos schighje(1652)–Arnold Bon– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] [Ach hoe slooft mijn matte leven?] Voys : Nova. ACh hoe slooft mijn matte leven? In het pijnelijck gevry: 'k Kan mijn noyt tot rust begeven, Of my quelt de fantasi, Droeve droomtjes mijn gedachten, Vroolijck en weer droevig maeckt, Had my Geest maer kunnen wachten 'k VVaar noyt in dees moeyt geraeckt. 2. VVel waer sijn mijn domme sinnen! 'k Acht ick heel geluckig ben, Dat de blye God der Minne, Mijns Ieugt soowaardig ken, [pagina 209] [p. 209] Sonder twijffel is zijn viertje, Niet alleen op mijn gestoockt Maer oock op dat soete diertje Die mijn Ieugt met hoopjes koockt. 3. Isser dan soo kouwen Vryer Die zijn Ieugt niet eens en voelt En zijn broeck geen ploytje wyer Hoeft, maer eeuwigh blijft gekoelt, 't Kan geen mensch ten vollen wesen, VVant al wat op aerden leeft, Moet in 't Minne vier mee wesen, Als Natuur zijn weerga geeft. Dat's Bon. Vorige Volgende