Delfs Cupidoos schighje
(1652)–Arnold Bon– AuteursrechtvrijVoys: Filis voogdesje van mijn Hert:ACh Cloris hoort u droeve Maegt,
Die gantsch mistroostigh schreyt, en bitterlijck u klaegt
Ey Cloris kom ick stick in lau getraen,
Mijn Oogh bedwelmt, 'k sie dach noch maen
Mijn Hand' en kan het nat niet droogen,
Want gantsch mijn kracht is mijn ontvlogen.
| |
[pagina 53]
| |
2. Eertijts doen ghy sachtmoedigh waert,
Was ick by u geacht, een Hemel op der Aert,
En ghy de Zon, O! Cloris heugt u niet,
Wat in ons lusjes is geschiet,
Hoe vaeck hebt gy met sluymer Droomen
Mijn sachte Schoot tot rust genomen.
3. Ay Beeckje stroomt mijn klagjes voort
Ay Boomtjes schut u lof, op dattet Cloris hoort,
Gewist mijn Borst moet geven geen geluyt,
Mijn Keel is schor, geen stem wil uyt:
Nu Ego roept mee nare woorden,
Op hoop of Cloris weer bekoorden.
4. O! Goon hier draeft hy na de Trou,
Met Galathe, die hy verkiest voor Egte Vrou,
O! felle spijt, mijn aders swellen uyt,
Ach 't Bloet mijn Borst en neus uyt speuyt:
De duystre Doot komt my genaken
Ick hoop hy mijn eeu Lijck sal waken.
5. Ey Beeckje spalckt u golfjes op,
| |
[pagina 54]
| |
Ick duyck in Charons Boot, komt smoort mijn in u sop,
Ach hou my 'k sou my selfs een moorder zijn,
Soo was de doot mijn meerder pijn,
Neen snoode Cloris 'k sal noch leven
En Goon de wraeck ten volle geven.
FINIS. Bon: n'est jamais mal. |
|