| |
| |
| |
Prof. Dr. J.G. Bomhoff
Hardop denken over het kinder- en jeugdboek
Het begin van een congres is altijd het moeilijkst. Het denken moet
op gang gebracht worden. Wat is dan beter, dan dat een congresganger begint met
hardop te denken? Hij moet natuurlijk een zekere kennis van het onderwerp
hebben. Maar laat hij er niet alles van weten en vooral er niet alles van
zeggen! Daar is bij dit slecht bestudeeerde onderwerp overigens geen gevaar
voor. Hij stelt vragen aan de orde: hij doet een gewaagde uitspraak misschien,
omdat hij geen all-round deskundige is, maakt hij in zijn argeloosheid een
opmerking, waar de vakman nooit bij stil heeft gestaan en zijn nut mee kan
doen. Laat hij niet te schematisch en te gedetailleerd spreken! In casu, hij
hoeft zich niet te verdiepen in het technisch onderscheid tussen kleuter-,
kinder- en jeugdboeken, tussen jongens- en meisjesboeken. Als het goed is maakt
hij opmerkingen die met verschillende nadruk voor alle genres gelden, maar
tegelijkertijd verwacht van hem geen definitieve uitspraken, noch leg hem de
plicht op der volledigheid. Laat hem maar hardop denken - als uw aller
gangmaker - en beluister hem kritisch, d.i. toetsend aan uw eigen ervaring,
maar welwillend, als U de indruk hebt dat hij zijn best doet. In deze geest,
dames en heren, zou ik U willen toespreken en zou ik U willen verzoeken mij met
uw denken te begeleiden. We denken dus over het jeugdboek, dat ik voorlopig
aldus omschrijf: het boek dat aangepast is aan het bevattingsvermogen van
onvolwassenen, dat het kind in zijn kinderlijkheid aanspreekt, maar het ook bij
de hand neemt en inleidt tot de wereld der volwassenen - de èchte wereld, zoals
wij ten onrechte menen te moeten zeggen - inleidt tot de wereld die zich in de
geschiedenis ontwikkelt en die zal zijn zoals de kinderen van vandaag haar gaan
modelleren. Wij mogen geen ogenblik ons schotten denken tussen de wereld der
kinderen en de wereld der volwassenen, het is de ene, het | |
| |
het is
onze wereld; geen scherpe onderscheiding ook tussen hun boeken en onze
boeken.
De boekenwereld is een terrein met vlottende grenzen; aan de ingang
staan de boeken die een volwassene wel kàn lezen, maar die hem door hun ver
doorgevoerde eenvoud niets meer zeggen; aan het eind staan boeken, die voor een
kind al te moeilijk zijn en hem niets kunnen zeggen, maar laten we niet de
belangrijke en uitgebreide interzône vergeten, waar kinderen en volwassenen
gezamenlijk verkeren. In de trein ziet men grote kerels verdiept in jeugdstrips
met schietende bandieten en kreten in wolkjes en hoeveel vrouwen zijn er niet
voor immer verslaafd aan sweet-seventeen-literatuur? De grens tussen de
verhaaltjes van Libelle en Margriet enerzijds en de bakvis-geschiedenissen,
geïllustreerd door Hans Borrebach anderzijds, is vloeiend.
Wat wij jeugdboeken noemen, vormt eigenlijk een betrekkelijk jong
verschijnsel binnen het domein der literatuur. Ontspanningslectuur voor
kinderen kwam in West-Europa het eerst voor omtrent het midden der 18e eeuw.
Voor die tijd bestonden er wel boeken voor kinderen, maar dat waren meestal
eerder studieboeken: handleidingen tot een godsdienstig leven, boeken voor
goede manieren en allerlei schoolboeken. Dit soort werken circuleerde in
manuscript vóór de uitvinding der boekdrukkunst en behoorde tot de eerste
gedrukte boeken. Voor hun genoegen konden de kinderen beschikken over de Fabels
van Aesopus en in het algemeen over elk boek voor volwassenen, dat binnen hun
bereik kwam: de ridderverhalen, de Gesta Romanorum, reisverhalen, bestiaria en
al dit soort geschriften, bestemd voor het eenvoudig volk. Zij waren de
leesvreugde voor het jeugdig kind. In Protestantse landen speciaal ging men al
spoedig de Bijbel en de verhalen der geloofsmartelaren als de meest geschikte
lectuur voor kinderen beschouwen en met de opkomst van de goedkope volksboeken
(in Engeland de chapbooks) breidde zich ook het jeugdreportoire uit. Ze waren
niet bestemd voor kinderen, maar werden | |
| |
door hen met gretigheid
gelezen. Tot de eerste, expres voor kinderen bestemde boeken, rekent men de
‘Orbis sensualium pictus’ van Comenius (1654) en de ‘Télémaque’ van Fénélon
(1680). Maar de ernstige opzet van deze didactische geschriften maakt, dat wij
ze nauwelijks tot de jeugdlectuur rekenen. Dan verschijnt in Frankrijk ‘Contes
de ma mère l'Oye (1697) van Charles Perrault, waarin voor het eerst de orale
traditie van het verhaal voor kinderen schriftelijk gefixeerd afzonderlijk door
de boekindustrie bejegend wordt. Bewerkingen van de ‘1001 nacht’, navolgingen
van het werk van Perrault, adaptaties van de ‘Christenreis’ van Bunyan, van
Defoe's ‘Robinson Crusoë’, van Swift's ‘Gullivers Travels’ verschijnen op de
markt. Het is hier de plaats niet om de geschiedenis van het jeugdboek te
vertellen, maar op enkele merkwaardige feiten uit deze betrekkelijk recente
geschiedenis moet toch wel gewezen worden: deze literatuur heeft geen eigen
thema; ze bestaat uit adaptaties van boeken voor volwassenen of schriftelijke
weergave van eeuwenoude orale tradities; ze is van de aanvang af internationaal
in die zin, dat ze berust op uitwisseling van land tot land; ze is veelal
anoniem en zonder pretenties; ze wordt weldra sterk beïnvloed door de nieuwere
pedagogische inzichten: o.a. van Locke en Rousseau; uit de schoolboeken
ontleent ze de gewoonte om de kinderen met moraliserende versjes aan te sporen
- zeg liever: op te hitsen. Uit de orale traditie duiken echter weldra ook de
kinderrijmpjes en kinderliedjes op. Wanneer dan de romantiek de artistieke
waarde van volkslied en volkssprookje ontdekt, ontplooit zich pas - maar we
zijn dan in de eerste helft van de 19e eeuw - wat wij tegenwoordig de
jeugdliteratuur noemen. Ruim gezien kan men dus, de betrekkelijk geringe tijd
van ontwikkeling in ogenschouw genomen, beweren, dat waarschijnlijk het
kinderboek nog geschreven moet worden; dat pedagogische opzet enerzijds en het
winstmotief van boekdrukkers en uitgevers anderzijds die er van het begin af
brood in gezien hebben, de gave ontplooiïng van het kinderboek hebben
belemmerd; dat ook het grote aantal van anonieme schrijvers in de richting
wijst van geen of | |
| |
geringe artistieke pretenties, terwijl toch de
oor sprong uit de literatuur, oraal of schriftelijk, onmiskenbaar is, maar
helaas veelal in de vorm van afvalproduct.
Terwijl men dus geredelijk toe kan geven, dat het jeugdboek onder de
literatuur ressorteert, volgt verder uit het voorgaande, dat we hier niet met
een eenvoudige betrekking van ‘behoren tot’ te maken hebben. Dit wordt nog
duidelijker, als we ons te binnen brengen, dat taalkunst, omdat ze zich bedient
van een conventioneel symbolenstelsel, dat ten overvloede van intellectueel
karakter is, de moeilijkst toegankelijke aller kunsten is.
Taalkunst is een kunst, die meer dan de andere een beroep doet op
kennis en begrip en die daarom voor het verstaan heel wat opvoeding, onderwijs,
aandachtscholing en studie vereist.
Men kan dit ook anders zeggen: omdat het tot de onafwijsbare opgave
van de opvoeding behoort, de esthetische ontvankelijkheid op te wekken en te
bevorderen, meent men te licht, dat die ook al spoedig aanwezig is. De
toegewijde opvoeder maakt zich hier graag illusies, die elke ervaren psycholoog
hem kan ontnemen en dit geldt op overtreffende wijze voor de literatuur. ‘Het
lezen van boeken met literaire waarde kan men pas in de puberteit verwachten en
blijft ook daar nog menigmaal uit’. (Prof. Dr. M.J. Langeveld - Inleiding tot
de studie der pedagogische psychologie - 1950 blz. 185) Dat wil niet zeggen,
dat de jeugdige die boeken niet eerder mag lezen, omdat hij ze niet volledig
recht kan doen. Integendeel! Tot smaak komt men slechts door keurend kiezen.
Daar gaat veel inleidend en voorbereidend toe-eigenen aan vooraf. Waar ik
echter tegenop kom, is het aanleggen van literaire maatstaven als eerste
vereiste aan een goed kinderboek, wanneer ervaring en psychologie beide
uitwijzen, dat het kind aan literair waarderen niet toe is. Bij de vorige
uitreiking van de prijs voor het kinderboek 1959 werd dat weer eens uitvoerig
betoogd door Mr. Schölvinck, die de eis stelde, dat het kinderboek ‘artistiek
zou zijn naar vorm en in- | |
| |
houd’.
Hetzelfde werd uitvoerig betoogd in een interessant referaat van Dr.
Beets. Van hem citeer ik met instemming:
‘kinderliteratuur is literatuur’, maar ik wijs zijn inductie af: ‘aan
kinderboeken zal men vooral literaire maatstaven willen aanleggen’. Dat is mij
- het blijkt uit het voorafgaande - te simplistisch. Men begrijpe mij goed: ik
ding op de literaire waarde van sommige kinderboeken - Dr. Beets refereerde
b.v. aan ‘Le petit prince’ van Antoine de Saint Exupéry - niets af, maar ik
beweer, dat deze literaire waarde aan het kinderlijk apperceptievermogen
ontsnapt om de boven aangehaalde redenen en ook nog hierom: kinderen en naieve
lezers ontkomen er niet aan zich sterk en innig te identificeren met de
hoofdpersoon van het verhaal, zó sterk en innig, dat ze de innerlijke distantie
missen, nodig voor de esthetische perceptie. Anders gezegd: het jeugdboek
ontlokt bij de jonge lezer gevoelsbewogenheid en overgave. Als zodanig is het
een geducht concurrent van sport en film en televisie. en nu kunnen wij ouderen
wel zeggen: ‘Alleen op de wereld’ is een uitstekend kinderboek, Jantje heeft er
bij gehuild’ en dan geef ik toe, dat Jantje's tranen de waarde van het boek
bewijzen, maar ze doen twijfelen bij de vraag of Jantje aan de kunstwaarde toe
is. Kunst beoogt immers geen emotie maar visie.
Ik hoor al het verzet der velen, die zich in naam der schoonheid
tegen deze stelling verzetten. Ik verneem ook het protest dergenen, die uit
pure kinderliefde aan de schatjes alleen maar het beste en het edelste willen
voorzetten. De edelste room der cultuur is voor de tere kinderziel nog niet
genoeg. Ik zou hun allen dit willen voorhouden: als we het onvolkomen boek, of
dit nu volwassen literatuur of kinderliteratuur is, kitsch noemen, dan zullen
we moeten beginnen met nuchter vast te stellen, dat minstens vier vijfde van de
jeugdboeken, die in een ordentelijk geselecteerde jeugdbibliotheek opgesteld
zijn, min of meer kitscherig zijn en voor een volwassen lezer niet voldoen aan
elementaire, esthetische eisen. De geschiedenis van | |
| |
het jeugdboek
leert ons, dat dit altijd zo geweest is. Men geve er zich goed rekenschap van,
dat, toen men ‘Robinson Crusoë’ of ‘Gullivers Travels’ voor kindergebruik
geschikt maakte, men deze boeken artistiek verminkt heeft. Ik ben bereid mijn
bewondering uit te spreken voor ons onsterfelijk ‘Ot en Sien’ maar zie
gewoonweg geen kans Dr.
Beets' criterium: ‘aan kinderboeken zal
men vooral literaire maatstaven willen aanleggen’, er op toe te passen. Ik
geloof, dat men wel doorzichtig kan maken, vanwaar de tegenspraak komt. De term
kitsch zelf is immers dubbelzinnig. Ze wordt bij voorkeur gehanteerd door
kunstgevoeligen, die er zich over ergeren, dat producten zich als kunst
voordoen, die nu eenmaal geen kunst zijn.
Het is een verzamelnaam voor allerlei dat, terecht of ten onrechte,
de weerzin wekt der artistiek gevoeligen en - vergeten we het niet! - der
snobs. en nu schuilt de dubbelzinnigheid hierin, dat de negatieve aanduiding
kitsch twee soms heel verschillende categorieën van objecten aanduidt, n.l. die
der voorwerpen welke geen kunst zijn, maar dat ook niet pretenderen en die der
voorwerpen, die voor kunst expresselijk willen doorgaan. Zo gezien is kitsch
niet uitsluitend een esthetische categorie, maar een kwestie van waar of
onwaar. Men vraagt om esthetisch verantwoorde kinderboeken en men bedoelt
waarachtige kinderboeken.
De esthetische opvatting van de kitsch komt licht voort uit een
absoluut stellen van de schoonheidswaarde en praktisch nog meer uit snobistisch
rigorisme, dat geen oog heeft voor de verontschuldigingen, die er aan te voeren
zijn voor wat esthetisch onvoldoende moet heten, maar ethisch of pedagogisch
waar is; dat geen oog heeft voor het overgangsstadium, waarin kinderen en
ouderen verkeren, die de toegang tot de kunst missen, maar ingewijd zouden
kunnen worden; dat geen oog heeft voor de onuitroeibare kitschbehoefte,
(waarover straks nader), maar waarbij ik nu al aanteken, dat er graden in de
kitsch zijn. Verget en wij niet: de duitse etymologie leert ons, dat het woord
kitsch terug gaat op het engelse woord sketch. Er zijn mensen en kinderen, die
aan Rembrandt niet toe zijn, maar aan een eenvoudige | |
| |
goedkope
schets hun genoegen kunnen beleven. Stoor ze niet! Er leidt een weg van het
zoete plaatje naar het aangrijpend schilderij, van het kinderverhaaltje en het
kleuterrijmpje naar roman en volwaardig gedicht. Het kan zijn. dat er een
waarheid is voor kinderen en argelozen die volwassenen onwaar lijkt, omdat de
klaar gestelde waarheid vraagt om oneindig genuanceerd te worden en er dan heel
anders uitziet. Ik besluit dus om voor de jeugdliteratuur een eigen plaats op
te eisen binnen het domein der literatuur; ik handhaaf dat er vloeiende grenzen
zijn ook op grond van het voorafgaande, tussen de literatuur van de volwassenen
en der kinderen en ik besluit het eerste deel met de herinnering aan het unieke
feit, dat heel zeldzaam, maar dan toch nu en dan, er boeken geschreven worden,
die zo verrukkelijk dubbelzinnig zijn, dat kinderen en volwassenen er beiden
volmaakt gelukkig mee kunnen zijn: ik denk aan ‘Alice's adventures in
Wonderland’, ‘Le petit prince’, van de Saint Exupéry, - maar dan moeten wij ons
toch wel goed rekenschap geven van dit: dat kind en volwassene ieder hun eigen
levenservaring inbrengen, hun eigen associaties, hun eigen smaak en
onderscheidingsvermogen en dat kinderen er zich zelden rekenschap van geven,
dat er ook nog een schoonheid is in de orde der woorden, in de kunst van het
organiseren van gedachten en voorstellingen, een schoonheid niet ongelijk aan
die van muziek en schilderkunst.
| |
II
Het is vroeger anders geweest, maar vandaag moeten alle kinderen
leren lezen. Men kan daarover juichen of treuren, maar het analfabetisme is
verboden. Het is eigenlijk wreed om die kleuters in een schoolhok te drijven en
ze te dwingen zich in zo'n snel mogelijk tempo de kunst van het lezen eigen te
maken. Wie het eenmaal kan, beseft niet, hoe moeilijk het was om het te leren.
Ligt het dan niet voor de hand, dat we de kleuters belonen met boeken en
boekjes, die alleen maar plezierig zijn? Zonder pedagogische, zonder artistieke
bijbedoelingen? Zijn ze wat ouder, maar nog steeds op school, | |
| |
dan
krijgt het boek een andere functie. Het past zich dan in hun levensprogram
onder het hoofdstuk: verstrooiing en vrije tijd. Aan de inspanning der school
en der huiselijke plichten correspondeert de ontspanning van de vrije tijd. Ik
bedoel niet zozeer de opvulling van de lege tijd der verveling, maar de
ontspanning hoort een meer positieve waarde te hebben, de ritmische tegenpool
van de inspanning, maar in tegenstelling tot de slaap heeft de ontspanning zijn
eigen prikkels. Hier is de functie van de ontspanningslectuur voor kinderen en
volwassenen: het is nu geen tijd voor emotionele spanning, voor boeken van
waarde, die ons lot aangaan, maar we willen op afstand van onze
bestaansproblemen en zonder de indringende pathos van de laatste waarheden,
wakker blijven en geboeid worden.
We hoeven ons daartoe nog niet af te geven met de minderwaardige
kitsch, die liegt en ons een droomwereld voorspiegelt conform aan onze
instinctmatige begeerten, maar wij mogen ons dan wel even vergeten in de
prikkelende schijnwereld van de fictie en in het spel van logica en logische
onzin, dat een detectiveroman, een ontspanningsboek ons biedt. Het is een spel
der verbeelding, dat onder de minimum eisen der waarheid met zichzelf staat,
dat kitsch moet heten, als we het met esthetische normen te lijf gaan, maar dat
als legitieme ontspanning zich niets hoeft aan te trekken van de banbliksems
der eeuwig serieuzen en fanatieke kunstaanbidders.
We zullen dit genoegen ook aan onze kinderen gunnen. Niet iedereen
is er toegankelijk voor en ik zie geen reden het ze op te dringen. Er zijn ook
volwassenen, die nimmer lichte lectuur lezen. Het is een mogelijkheid voor
ontspanning meer niet. Wel moet er gewaakt worden voor ontaarding, want de
gevaarlijke kitsch ligt op de loer: de gruwel- en geweldgeschiedenissen
enerzijds, de weeë luxueuze liefdesverhaaltjes anderzijds. Het is natuurlijk
jammer, dat de industrie dit terrein poogt te veroveren met de rommel van
comicstrips en horrorstrips, maar we moeten oppassen voor hypocrisie, die aan
de kinderen streng stripverhalen verbiedt, maar zichzelf verkneukelt in moderne
| |
| |
sensatieromans. De nieuwste onderzoekingen schijnen toch wel uit
te wijzen (ik verwijs naar Miss P.M. Packard: I could a tale unfold, 1961) dat
deze lectuur alleen dan kwaadaardig werkt, als het milieu al niet deugt en er
geen tegenkracht is. Ik verdedig de rommel niet, maar constateer, dat de
kinderen een begrijpelijke pret hebben in wat men een vrolijke oordeelsdag kan
noemen: de overwinning van de deugniet. Men moet toch wel goed zien, dat niets
zo zeer de kinderlijke ontspanning (en die der volwassenen) belemmert als de
tendens tot introspectie en zelfbezinning, die het waarlijk goede boek vordert
van zijn lezer. Laat men ook aan dit soort speelgoed geen hogere eisen stellen
dan die men aan ander speelgoed stelt: het mag niet positief schadelijk zijn,
hoewel er weinig speelgoed is, dat, indien mateloos gebruikt, geen kwaad kan.
De lieve Heer bescherme de kinderen tegen die ernstige opvoeders, die pas
gerust zijn als de kinderen nuttig bezig zijn en boeken lezen waar ze beter van
worden.
Men gunne de kinderen boeken ter ontspanning - dat betekent boeken
met sterke spanning en krasse illusies. Die spanning kan ontaarden in sensatie;
de illusie kan ontaarden tot onwerkelijkheid. Beide hebben onvermijdelijk tot
gevolg, dat ze, esthetisch gezien, kitscherig zijn, want beschrijving van
karakter en sfeer breekt de spanning en ondermijnt de illusie, maar bij gezonde
kinderen herstelt zich snel en telkens het evenwicht.
Dan de derde categorie jeugdboeken: opvoeden is immers laten leven
en leren leven. De twee eerste groepen jeugdboeken rubriceren we onder het
laten leven; ik kom nu tot de boeken, die de opvoeder van vandaag hanteert als
opvoedingsmiddel. Men ontzegt aan kinderen nòch ijsjes nòch snoepjes om hun
geringe voedingswaarde, maar eenmaal aan tafel gezeten, zetten we ze voedzame
spijzen voor!
Het is een misvatting te denken, dat men kinderen opvoedt door ze
tussen boeken te zetten. Ze moeten leren met boeken om te gaan, ze te gebruiken
en ik zie de onvervangbare functie van de jeugdbibliotheken hierin, dat ze
leiding geven | |
| |
bij de jeugdlectuur. Natuurlijk kan men terecht
beweren, dat deze taak allereerst de ouders toevalt. Die hebben er echter geen
tijd voor, ze missen er meestal de deskundigheid voor en ze beschikken niet
over gevarieerd materiaal. Dat de Lagere School hier meer zou kunnen doen,
lijdt voor mij geen twijfel, maar er zou al veel gewonnen zijn, als menige
ouder zijn incompetentie hierin erkende en die niet afkocht door bij
verjaardagen en andere feestjes zijn schuldgevoel te tonen door op goed geluk
wat ontspannend leesvoer aan zijn kinderen aan te bieden. Van hier naar de
verantwoordelijkheid en het roepingsbesef van uitgever en boekhandelaar is maar
één stap. Maar ter zake! Iedereen hier weet wat ik bedoel met het goede
jeugdboek, het boek dat zonder in gepreek te vervallen, positief-opvoedende
waarde heeft. Dat zijn dan de boeken, die voorgelezen worden; de boeken
waarover men met het kind praat en waarbij geinformeerd wordt, hoever ze zijn;
de boeken waarvan een kind straks zegt: ik vond het niet prettig, dat ik van
jou dat boek moest lezen, maar nu ik het uit heb, ben ik blij, dat ik het
gelezen heb; de boeken ook die tegenspreken de spanning en illusie van de
ontspanningsliteratuur, omdat het kind er in leert, rechtstreeks tegen de
spannende boeken van zojuist in, dat het gewone leven, mits in de diepte en
bewust geleefd, spannend is. Dan zal op de lippen der kinderen de klacht
verstommen, die spontaan ontstaat na het avonturenboek: ‘er gebeurt hier ook
nooit iets’.
Per gezin, ja zo mogelijk per kind moest er in ieder huis een
bescheiden bibliotheek zijn van goede boeken. De ontspanningslectuur, de Donald
Ducks enz. zijn consumptiegoederen, maar deze boekenkastjes zou ik willen zien
als voorraadschuren van verduurzaamde levensmiddelen.
Van het grootste belang is echter, dat we de soorten goed uit elkaar
houden.
| |
III
Men kan a priori - en het is al herhaaldelijk gedaan - de
levensbehoeften van het kind opsommen en dan aantonen, | |
| |
dat het
boek er in kan voorzien. De behoefte aan veiligheid in het materiële,
emotionele en geestelijke vlak; de behoefte aan heldenverering; de behoefte aan
esthetische bevrediging; de behoefte ergens bij te horen, deel te zijn van een
groep; de behoefte om iets te maken; de behoefte aan weten en begrijpen; de
behoefte aan verandering en de behoefte om te beminnen en bemind te worden. Het
gevaar echter van deze beschouwing is juist haar a priori karakter, dat
miskent, dat van periode tot periode, ja van kind tot kind, in deze behoefte
ook op andere wijze dan door boeken voorzien wordt en daarenboven, dat het
aantal waarlijk eerste klas boeken, dat aan deze eisen tegemoet komt, gewoonweg
niet ter beschikking staat en nimmer ter beschikking zal komen. Een literatuur
en speciaal een jonge literatuur als die van het jeugdboek, is nu eenmaal geen
warenhuis, met op elk gebied het beste artikel tegen de billijkste prijs.
In vogelvlucht echter het terrein overziende, kunnen wij constateren,
dat er toch al reeds heel wat is. Van de boeken voor de heel kleintjes
verwachten we terecht, dat zij uiting geven aan wat deze leeftijd kenmerkt; het
is de periode der hoogste en eigenzinnigste indivudualiteit, waarbij nog alle
kansen openstaan en het onderzoek vrij blijft van elke
verantwoordelijkheid.
De wetten der waarschijnlijkheid gelden nog niet maar er is een simpele
regel goedheid wordt beloond en stoutheid wordt gestraft, maar niet al te
streng, want ook de rechtvaardigheid heeft een vriendelijk gezicht. Is het
daarom, dat de vader in kinderboeken meestal een pover figuur slaat, zo hij al
niet op reis of dood is. Laat hij in elk geval niet al te veel in hun leven
ingrijpen: de verstandhouding is met moeder, op wie men rekenen kan, maar die
ook graag geholpen wordt. Hoe jonger de kinderen zijn, hoe menselijker men met
de dieren omgaat. Men praat er mee, wat later heeft men er weet van, dat ze
denken en voelen, maar men staat er zelf buiten; en nog wat later worden de
intenties der dieren afgelezen uit hun gedrag. De sprookjes mogen niet over het
hoofd gezien worden. Waar de orale traditie welhaast afgestorven is, moet er
| |
| |
aan gedacht worden dat door voorlezen eerst, door plaatjes kijken
en zelf lezen later, de kinderen ruime toegang hebben tot de sprookjeswereld.
Zij zijn niet alleen verrukkelijk amusement, maar geestelijk voedsel voor het
kind, omdat ze een aloud en wijs commentaar op het leven geven. Zij beelden in
eindeloze repetities de reacties op het leven uit, zoals die in het menselijk
bestaan bij de meest voorkomende situaties verwacht mogen worden. De echte
sprookjes zijn niet lief en hoeven ook niet lief te zijn. Een kind heeft
behoefte aan strenge regels en voorspelbaar gedrag. Het verneemt met diepe
instemming, dat de buik van de wolf wordt opengesneden. Hij heeft het er naar
gemaakt. Laten we de kinderen ook vertrouwd maken met de grote mythen en laten
we de ergernissen, die er in schuilen nòch verontschuldigen nòch rationeel
wegverklaren. Zij hebben recht op hun aandeel in de wijsheid der eeuwen en ze
worden spelenderwijze ingeleid in de cultuur. Het avonturenverhaal behoeft niet
apart vermeld, maar in het goede boek geldt niet het avontuur om het avontuur,
maar wordt zinvol gemaakt door een gerechtigd doel of een waardevol besluit.
Het echte jeugdboek is in die zin steeds initiatie, de pijnlijke groei van kind
tot volwassene, in de vorm van schokkend avontuur blijmoedig aanvaard. Terwijl
de sprookjes het voedsel der verbeelding zijn, geeft het avontuur met zijn
sfeer van actie een grotere mogelijkheid tot identificatie. Maar er is groei,
als het kind reikt naar het realistisch kinderboek. Het benadert dan de
resignatie der volwassenen, die weten, dat er niet zo heel veel mogelijk is en
dat het grote avontuur niet buiten maar binnen beleefd wordt.
Er moet - als het goed is - een tijd komen, dat de jongen van de
opgeblazenheid van Old Shatterhand genoeg krijgt. Ik zou graag de poëzie nog
afzonderlijk vermelden. Zij ent zich natuurlijk op de pret van een kind in rijm
en maat en zang. De poëzie - en de poëzie alleen - eist aandacht voor de klank
der woorden - een kind mag dan kritiekloos zijn en niet in staat het gedicht
esthetisch te waarderen, het is gemakkelijk aangesproken door eenvoudige lyriek
die zijn onbevangen gevoel modelleert en zijn uitzicht op de wereld | |
| |
wijzigt. De lyriek kan het kind helpen tot een bewustzijnservaring van
zichzelf (zijn instemmingen) en van de bevreemdende wereld. Ik zou graag
bepleiten aan kinderen echte lyriek aan te bieden en ze niet te overvoeren met
alleen maar
Annie Schmidt, waarin wel met woorden gespeeld
wordt op verrukkelijke wijze, maar waarbij het gevoel verschrompelt door
grappigheid - en de illusie aangekweekt wordt, dat poëzie begrijpelijk is.
Dit en nog veel meer ligt ter tafel. De vraag is thans: wat verwachten
wij als opvoeders van het jeugdboek. en hoe moeten wij het zien tegen de
achtergrond van onze cultuur-situatie: in concreto, het jeugdboek functionerend
in onze technische maatschappij, aanvullend en corrigerend bij wat het kind
leert op school en op de straat en bij wat het niet of te weinig leert
thuis.
Twee aspecten schuif ik zonder commentaar naar voren:
1. | als men de beste moderne jeugdboeken onder een noemer wil brengen, of
als men het onderscheid wil zien tussen jeugdboeken van vroeger en nu, dan moet
men constateren dat er twee jeugdeigenschappen zijn, die telkens weer door de
moderne schrijver de kinderen voorgehouden worden:
Wees onafhankelijk! - Heb zelfvertrouwen!
Ik geef u deze observatie door zonder commentaar. |
2. | het kind kijkt met grote ogen naar die raadselachtige volwassenen;
het verwacht van zijn boeken, dat die hem leren, wat die grote mensen bezielt
en aandrijft. Het is meer geinteresseerd in de groten dan in zijn
leeftijdgenoten. Het vraagt om boeken, waarin niet alleen kinderen en dieren
optreden, maar vooral ook om boeken, waarin de wereld der volwassenen onthuld
wordt. Het Jeugdboek moge functioneren als brug tussen deze twee werelden, die
nu meer dan vroeger uit elkaar liggen. Vervolgens:men wenst de kinderen
waardebesef toe en niet een ongeschakeerde genotscala, hun door de reclame en
het slechte voorbeeld der volwassenen aangeprezen. Door verhalen en bijna
alleen door verhalen krijgen de kinderen inzicht in het abstracte onderscheid
van |
| |
| |
| goed en kwaad, van echt en vals, van rechtvaardig en
onrechtvaardig, van geluk en verdriet; hoe lelijk nijd en jaloersheid en
hebzucht is. Met dat besef alleen kan een kind veilig leven. Men kan dit besef
niet door inoefening alleen, die men afdwingen kan, verwekken, temeer omdat ze
voortdurend verward worden door wat ze zien in onze zo verwarrende wereld. De
goede jeugdboeken bestendigen hun vermoeden van een waardenrijk, dat boven de
ervaring uitgaat. |
Men heeft het bovenstaande altijd van het jeugdboek verwacht, maar
misschien is in onze nuchtere tijd, waarin het exactnatuurwetenschappelijk
denken zozeer onze verbeelding overheerst, een ander aspect van de jeugdlectuur
nog belangrijker. Ten onrechte zijn wij geneigd om onze verbeelding als een
minderwaardig kenvermogen te beschouwen, dat dan ook in heel ons opvoed- en
leersysteem nauwelijks enige aandacht krijgt. Men ontdekt pas de laatste tijd,
welk een rampzalige verminking van ons menszijn dit betekent. Sommige gruwelen
uit de laatste tijd kan men rustig toeschrijven aan een complete atrofie van
het verbeeldingsleven. Niet alleen dat krachtens de verbeelding pas heeft de
mens een menselijk leven, richt hij de wereld in, bezielt hij zijn verlangens,
verstaat hij zijn vreugde en zijn verdriet en begrijpt hij zijn medemensen. Het
wordt hoog tijd, dat onze redelijke bezigheden afgewisseld worden door wat men
smalend dagdromen noemt. Ons massa-amusement van film, radio, televisie, en
leesvoer correspondeert aan de tomeloze vlucht voor het nuchter bewustzijn der
realia, een onlesbare dorst naar de fantasie. Het is zaak, dat de mens dit voor
zichzelf leert. We hebben behoefte in de pedagogiek aan oefeningen in luiheid
en dagdromen; kort en goed we moeten onze kinderen de luxe niet onthouden hun
verbeelding te ontwikkelen.
| |
IV
Bij de laatste prijsuitreiking voor het beste jeugdboek werd weer eens
nadrukkelijk vastgesteld, dat wij geen sterke | |
| |
jeugdboeken hebben.
We zijn een klein land, we hebben geen traditie. In onze literatuur zijn geen
dominerende figuren op dit gebied. In het algemeen overigens is er in onze taal
geen sterke epische of dramatische traditie. Ook onze romans voor volwassenen
kunnen de vergelijking met het buitenland niet doorstaan, zoals onze poëzie,
onze schilderkunst dat wel kunnen. Natuurlijk is dit geen reden om wat er in
ons land geschreven wordt, zonder meer af te wijzen. Ook als het niet het
allerhoogste niveau haalt, verdient het onzerzijds dankbaarheid en aandacht
alleen al omdat het in onze taal gevoeld en gedacht is en ons rechtstreeks
aangaat. Daarenboven, zo we soms afgunstig naar het buitenland kijken, mogen we
niet vergeten, dat daar ook onafzienbare stapels aan minderwaardige lectuur
verschijnt; dat daar ook het meesterwerk uiterst zeldzaam is en afgezien van
verschil in begaafdheid, alleen maar verwacht kan worden als de unieke
voltreffer in een uitputtende reeks van mislukkingen.
Wat er van zij, ik moge bepleiten, dat voor onze jeugd alleen het beste
goed genoeg is en dan volgt daaruit, dat de zeldzame meesterwerken uit de
internationale jeugdliteratuur allereerst in boekhandel en jeugdbibliotheek
aanwezig moeten zijn en voldoende reliëf moeten hebben tussen de vele, vele
andere boeken. Juist voor de lectuurvoorziening moge de spreuk gelden - non
multa sed multum - niet veel boeken maar veel goeds. Men kan zich afvragen:
zijn er niet in jeugdbibliotheken teveel derderangs boeken, waardoor het kind
zo moeilijk tot een keuze komt. Zou er niet veel opgeruimd kunnen worden, al
was het maar om de illusie op te heffen, dat er inderdaad veel is. Dit klemt
temeer, omdat ik de indruk heb, dat het goede jeugdboek minder snel veroudert
dan b.v. de roman voor volwassenen, en dat zonder veel schade jeugdboeken aan
een volgende tijd geadapteerd kunnen worden wat betreft taalgebruik. Men kan
toch niet zeggen dat de goede sprookjes verouderd zijn.
Tenslotte: wie de literatuur een goed hart toedraagt, kan wensen, dat
het de jeugdlectuur goed gaat, omdat zij een | |
| |
feilloze inleiding is
tot de grote literatuur: ik heb dit aspect niet uitgewerkt, mede hierom, wijl
ik ten diepste overtuigd ben, dat in onze tijd de jeugdlectuur voor het kind
oneindig belangrijker en wel haast onvervangbaar is.
Daarom verdient de jeugdlectuur om haar eigen kwaliteiten gewaardeerd te
worden en niet als inleiding tot iets anders, hoe waardevol ook.
|
|