De twee lampen van de staatsman
(2006)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
De Eerste Wereldoorlog als katalysator in de wereld van de ideeënThe ideas of economists and political philosophers, both when they are right and when they are wrong, are more powerful than is commonly understood. Indeed, the world is ruled by little else. Dit beroemde citaat, afkomstig uit The General Theory van John Maynard Keynes, weet uitstekend het intellectuele vooroordeel te vatten met betrekking tot de verhouding tussen woord en werkelijkheid. De pen is machtiger dan het zwaard, zo zou men deze opvatting kunnen samenvatten. En inderdaad kan niet worden ontkend dat woorden soms een nieuwe werkelijkheid scheppen. Maar misschien omdat zij zich blindstaren op het creatieve potentieel van het gesproken of geschreven woord, hebben intellectuelen soms de neiging de kracht van het zwaard te onderschatten. Er hebben zich in de menselijke geschiedenis immers regelmatig ontwikkelingen voorgedaan op het niveau van de dagelijkse gebeurtenissen die hun uitwerking op de wereld van de ideeën niet hebben gemist. Denk bijvoorbeeld aan de fraaie studie die de Amsterdamse socioloog Joop Goudsblom schreef over de fundamentele gevolgen van de ontdekking van de beheersbaarheid van vuur.Ga naar eind2 Nu kan de invloed van individuele gebeurtenissen op de wereld van de ideeën gemakkelijk worden overschat. Een op zich | |
[pagina 153]
| |
interessante studie als die van Stephen Toulmin over de ondergang van de oude christelijk-aristotelische wereldbeschouwing verliest aan geldingskracht doordat de auteur zijn hele betoog lijkt te willen ophangen aan één enkel, historisch omstreden hypothese: de idee dat de moord op de Franse koning Henri iv een fundamentele invloed zou hebben gehad op het intellectuele klimaat van de vroege zeventiende eeuw.Ga naar eind3 De moord op Henri wordt door Toulmin gepresenteerd als de moord op het humanisme, een volstrekt overtrokken voorstelling van zaken. Men moet meer in het algemeen waken voor het soort (vooral in marxistische kringen populaire) reductionisme waarbij de wereld van de idee niet meer dan een functie is van ontwikkelingen in de materiële wereld. Met die kwalificatie wil ik hier pleiten voor de stelling dat de Eerste Wereldoorlog een belangrijke invloed heeft gehad op de wereld van de ideeën, en wel ter zake van: (i) de definitieve ondergang van de aristocratische wereldbeschouwing; (ii) de verloren onschuld van het pacifisme; (iii) de geboorte van het revolutionair utopisme als dominante ideologie; (iv) de opkomst van de massa; en (v) de triomf van het zionisme. Tezamen hebben deze ontwikkelingen een nadrukkelijk stempel gedrukt op de twintigste-eeuwse ideeënwereld. | |
De definitieve ondergang van de aristocratische wereldbeschouwingOp het eerste gezicht mag de veronderstelling dat de aristocratische wereldbeschouwing pas door de Eerste Wereldoorlog definitief ten onder is gegaan enige verbazing wekken. De ‘Modernisierungsthese’ die in liberale kringen vooral bekendheid geniet in de vorm van de zogeheten Whig Interpretation of History leert immers dat met de overgang van het ancien régime naar de moderniteit de oude aristocratische wereldbeschouwing definitief het veld moest ruimen ten gunste van een nieu- | |
[pagina 154]
| |
we, burgerlijke maatschappijopvatting. In deze geschiedopvatting is het veelal het revolutiejaar 1789 dat als overgangsjaar moet fungeren. Maar het oude regime verdween natuurlijk niet van de ene op de andere dag. De Amerikaanse marxistische auteur Arno Mayer overdrijft misschien enigszins waar hij schrijft dat in het negentiende-eeuwse Europa de ‘premoderne elementen niet zozeer de overblijfselen waren van een in vervallen staat verkerend, vrijwel volledig verdwenen verleden maar juist de essentie vormden van de burgerlijke en politieke samenlevingen van dat moment’. Maar hij heeft zeker gelijk wanneer hij stelt dat ‘zelfs in Frankrijk, waar het ancien régime tussen 1789 en 1793 officieel dood was verklaard, het steeds weer met geweld de kop opstak en nog ruim een eeuw lang bleef doorwerken’Ga naar eind4. In veel gevallen bestond de continuïteit vooral uit een zich inpassen door de oude standen in de nieuwe maatschappelijke orde. Adellijke en patricische families bleven ook in het democratiserende en industrialiserende Europa een rol van betekenis spelen. Maar er was zeker ook sprake van continuïteit op het niveau van de ideeën. De blijvende gehechtheid in kringen van universitair geschoolde jonge mannen aan de oude morele codex van de aristocratische wereldbeschouwing - waarin ideeën van eer, deugd en plichtsbesef centraal stonden - leidde tot een toenemende spanning met de nieuwe, veeleer op stille deugden als bescheidenheid, voorkomendheid en trouw gebaseerde victoriaanse ethiek. Vandaar dat de jonge Winston Churchill - zelf een telg van een oud aristocratisch geslacht, opgeleid aan Sandhurst, de militaire eliteacademie - zijn enthousiasme niet kon verbergen toen hij zijn vrouw schreef over de naderende oorlog: ‘Alles wijst op catastrofe en ineenstorting. Ik ben klaar voor de strijd en voel me gelukkig.’Ga naar eind5 En hij niet alleen. De opvatting dat de oorlog een kans op zelfverwezenlijking of in ieder geval op het verbreken van de sleur zou bieden, was niet enkel voorbehouden aan extreme verheerlijkers van geweld als Sorel en Marinetti, of religieuze | |
[pagina 155]
| |
zieners als Martin Buber die in het naderende oorlogsgeweld een overgang naar een nieuw, het vooroorlogse individualisme overstijgend tijdperk zagen.Ga naar eind6 Zoals de Schotse historicus Hew Strachan terecht opmerkt, valt de reactie van een jonge aristocratische Oxbridge-student als Rupert Brooke, en soortgelijke reacties van zijn generatiegenoten in andere landen (denk aan het aanvankelijke oorlogsenthousiasme van Duitse auteurs als Rilke en zelfs Thomas Mann), goed te verklaren vanuit het besef dat de oorlog voor deze jonge mannen nu eindelijk de kans bood zich te bewijzen op het veld van eer: ‘Wat Brooke en zijn tijdgenoten op het slagveld hoopten te vinden, was veel persoonlijker dan het dienen van het vaderland. [...] De oorlog was... een test van het karakter, van moed en doorzettingsvermogen, een persoonlijke uitdaging die men moest aangaan op straffe van gezichtsverlies.’Ga naar eind7 Dit besef spreekt duidelijk uit het volgende fragment, afkomstig uit Brookes War Sonnets:
Honour has come back, as a king, to earth,
And paid his subjects with a royal wage,
And nobleness walks in our ways again,
And we have come into our heritage.
Het was een nobele ambitie die evenwel niet in daden kon worden omgezet. Uit de latere gedichten van de War Poets (behalve Brooke worden ook dichters als Siegfried Sassoon en Wilfred Owen tot deze groep gerekend) sprak een tragisch besef dat deze oorlog niet had gebracht wat men ervan verwachtte. Prikkeldraad en machinegeweer reduceerden de mogelijkheden voor individuele heldendaden tot een minimum. Gifgas, eindeloze bombardementen en sluipschutters ontnamen velen zelfs de kans op een eervolle dood. De verbittering over de ontoereikendheid van de oude eerethiek in deze oorlog-nieuwestijl is nadrukkelijk voelbaar in Wilfred Owens beroemde gedicht ‘Dulce et decorum est’: | |
[pagina 156]
| |
If in some smothering dreams you too could pace
Behind the wagon that we flung him in,
And watch the white eyes writhing in his face,
His hanging face, like a devil's sick of sin;
If you could hear, at every jolt, the blood
Come gargling from the froth-corrupted lungs,
Obscene as cancer, bitter as the cud
Of vile, incurable sores on innocent tongues,
My friend, you would not tell with such high zest
To children ardent for some desperate glory,
The old lie: Dulce et decorum est
Pro patria mori.
Niet minder dan 20 procent van de (oud-)studenten van de topuniversiteiten van Oxford en Cambridge sneuvelde in de loopgraven. Onder de studenten die tussen 1910 en 1914 aan hun studie begonnen bedroeg het aantal slachtoffers zelfs 28 procent.Ga naar eind8 De oude elite stierf dus letterlijk op de slagvelden van Yperen en de Somme. Men zou kunnen stellen dat met hen ook de oude eerethiek het onderspit dolf. In ieder geval was duidelijk komen vast te staan dat de nieuwe oorlogsvoering geen ruimte liet voor concepten als eer en deugd. | |
Geknakt pacifistisch optimismeEen van de dominante mythen over de Eerste Wereldoorlog is dat een combinatie van militarisme, imperialisme en geheime diplomatie de oorlog onvermijdelijk had gemaakt. Nu is het niet ondenkbaar dat deze factoren hebben bijgedragen aan de uitbraak ervan; een dergelijke grote crisis kan immers niet zonder oorzaken zijn geweest. Maar het is beslist een verkeerde voorstelling van zaken te suggereren dat de grote mogendheden bewust op oorlog aanstuurden, laat staan dat de bevolking van deze staten vóór 1914 in een oorlogszuchtige stemming verkeerde. | |
[pagina 157]
| |
Integendeel: aan de vooravond van de oorlog was het juist het antimilitarisme dat overal in opmars leek. Het decennium voorafgaand aan 1914 zag de geboorte van de Nobelprijs voor de vrede (voor het eerst uitgereikt in 1901), de oprichting van het beroemde Carnegie Endowment for International Peace in 1910 en de twee intergouvernementele vredesconferenties in Den Haag (1899 en 1907), die zoals Gay en Webb opmerken, weliswaar ‘mislukkingen waren, maar gekwalificeerde mislukkingen. Het enkel plaatshebben van deze conferenties mocht als een gunstig voorteken worden beschouwd en bevestigde het groeiend vertrouwen dat oorlogen niet langer mogelijk waren.’Ga naar eind9 Een van de drijvende krachten achter dit vredesoptimisme was ongetwijfeld het liberale internationalisme, dat gestoeld was op de gedachte dat internationale vrijhandel zou leiden tot vriendschappelijke betrekkingen tussen de volkeren (een gedachte die teruggaat tot de vroege Schotse Verlichting). Maar zeker zo belangrijk was het pacifisme van de Tweede Socialistische Internationale, de vereniging van socialistische organisaties die in de jaren voor de oorlog spectaculaire electorale winsten boekte. In Italië (1913) en Frankrijk (1914) haalden de socialistische partijen bijna 20 procent van de stemmen. In Duitsland (1912) waren de socialisten met 34 procent van de uitgebrachte stemmen en 110 zetels zelfs de grootste fractie in de Rijksdag. Ook in Nederland boekten de socialisten onder Pieter Jelles Troelstra in de verkiezingen van 1913 een belangrijk resultaat (18,8 procent van de uitgebrachte stemmen, goed voor 18 van de 100 zetels). Al deze partijen voerden behalve voor algemeen kiesrecht ook campagne voor het pacifisme. In de maanden die volgden op de moord op de Oostenrijkse kroonprins Franz-Ferdinand toonden de socialisten zich echter volstrekt onmachtig om een serieus platform tegen de oorlogsdreiging te scheppen. In zijn memoires beklaagt Troelstra zich over het feit dat er pas een maand na die aanslag een eerste bijeenkomst van de Internationale kon plaatshebben: ‘Voor de Internationale was het nu meer dan tijd, haar preventieve | |
[pagina 158]
| |
kracht tegen den oorlog in werking te stellen. Men moet zich verwonderen, dat de bijeenkomst van haar Bureau eerst tegen de 29ste juli werd uitgeschreven.’Ga naar eind10 De bijeenkomst te Brussel werd gekenmerkt door een defaitistische stemming. De Oostenrijkse voorman Victor Adler merkte op dat, nu de straat aan de oorlogsdemonstranten was, ‘ideeën over stakingen niets dan fantasieën zijn’. Van oude pleidooien voor de werkstaking als protestmiddel bleef niets meer over. De Franse en Duitse afgevaardigden weigerden zich te verbinden aan een motie die daartoe opriep. Verbitterd schrijft Troelstra over dit mislukte congres: ‘Wij hebben de zaak in de handen van de veelgesmade diplomaten gelegd.’Ga naar eind11 Het zou allemaal nog erger worden. In de woelige weken voor het uitbreken van de oorlog raakte de pacifistische sociaaldemocratie op drift: ‘De sfeer, waarin de sociaaldemocratie zich had ontwikkeld, was die van vertrouwen op eigen kracht, van onwankelbaar geloof aan de beleden idealen, van de overtuiging dat de normale lijn van ontwikkeling rustig zou kunnen worden vervolgd. [...] Thans brak een oorlog uit [...] De vrede, door de grote meerderheid der mensen als een zeker bezit beschouwd, week voor ongebreidelde hartstocht.’Ga naar eind12 De socialistische partijen lieten zich in deze golf van emoties meeslepen. De fracties in de parlementen van de oorlogvoerende landen stemden zonder uitzondering voor de oorlogskredieten die mobilisatie mogelijk moesten maken. Zelfs de overtuigde pacifist Troelstra, die binnen de Internationale nog nadrukkelijk had gepleit voor de motie inzake de werkstaking, ging om. Op 3 augustus 1914 stemde in Nederland de gehele Tweede Kamer (waaronder dus alle socialisten) in met het verlenen van mobilisatiekredieten. Troelstra probeert in zijn memoires een psychologische stemverklaring te geven: ‘Men moet dat hebben meegemaakt om het goed te kunnen begrijpen; zulke stemmingen hebben in de geschiedenis grote betekenis. Daar houdt alle redenering op en beheerst een enkele maal in het parlement éénzelfde gevoelde stemming aller leden. Gewoonlijk wordt men grotendeels door intellectuele | |
[pagina 159]
| |
overwegingen gedreven en vormen politieke inzichten de grondslagen van het optreden. Maar in momenten als dit, is het niet allereerst het intellect, doch het onderbewustzijn, dat tot daden drijft.’Ga naar eind13 In de storm die in de zomer van 1914 opstak werd het socialistische pacifisme volledig weggevaagd. De werkelijkheid leerde dat nationale belangen en sentimenten sterker wogen dan het rationele streven naar internationale verbroedering. Het vredesoptimisme was voorgoed getemperd en in de periode na 1914 zou uiteindelijk het inzicht doorbreken dat vrede alleen een kans heeft binnen een institutioneel raamwerk waarin vrede desnoods met geweld aan de strijdende partijen kan worden opgelegd. Uit dit besef werd uiteindelijk de idee van the war to end all wars geboren, de oorlog omwille van de vrede. | |
De geboorte van het revolutionair utopismeHet vooroorlogse debat binnen het socialistische kamp ging hoofdzakelijk over de route naar het uiteindelijke socialistische doel. De orthodoxe marxisten (Kautsky) bleken daarbij aanvankelijk overheersend, maar gaandeweg kregen de revisionistische democratisch-socialisten (Bernstein) de overhand. Hoewel deze kampen fundamenteel van mening verschilden over de vraag of en, zo ja, in wat voor vorm, er compromissen mochten worden gesloten met de parlementaire democratie, waren ze met elkaar van mening dat de weg naar het einddoel niet te verkorten was met oneigenlijke middelen. Beide stromingen verwierpen de idee van de maakbaarheid van de revolutie. Met het falen van het internationalistische pacifisme werd de weg vrijgemaakt voor stromingen die afscheid hadden genomen van de voornaamste leerstellingen van het orthodoxe marxisme. Van Verelendung, zo was men gedwongen toe te geven, was geen sprake. De vrije markt had geleid tot een bredere spreiding van kennis en inkomen. De uitbreiding van het kies- | |
[pagina 160]
| |
recht leidde daarbij ook tot een herverdeling van macht, dat alles binnen het raamwerk van een liberale orde. Niet het socialisme, maar het liberalisme leek de toekomst te hebben. Syndicalisten en bolsjewisten deden een poging het in hun ogen meest waardevolle element van het marxisme, namelijk de idee van de klassenstrijd, te recycleren. De syndicalisten zagen in de gewelddadige massale staking een ideaal middel om deze strijd te doen ontbranden. De bolsjewisten meenden dat de revolutie alleen kon slagen als een goed getrainde elite ‘namens het proletariaat’ het voortouw nam. Beide kampen verwierpen de pacifistische opstelling van de Tweede Internationale. De syndicalist Sorel schreef in 1908 zijn ode aan het revolutionaire geweld, Réflections sur la violence. Een jaar eerder hadden de radicale revolutionairen Lenin en Rosa Luxemburg tijdens een congres van de Tweede Internationale in Stuttgart een belangrijke concessie bedongen bij de stemming over een pacifistische strategie in het geval van het uitbreken van een oorlog. Volgens de motie zouden arbeiders en parlementair-socialisten de uitbraak van oorlog met alle beschikbare middelen verhinderen. De radicalen voegden daaraan de veelzeggende clausule toe dat in het onwaarschijnlijke geval dat de oorlog toch zou uitbreken, deze benut zou moeten worden voor het bespoedigen van de komst van de revolutie. De eerste maanden van de oorlog brachten het falen van de theorie van radicaal syndicalisme waarin aan stakingen een cruciale rol werd toebedeeld. Deze stakingen, bij voorkeur gepaard gaand met gewelddadige incidenten, zouden een vormende functie moeten hebben. De tegenstellingen tussen arbeiders en heersende klasse zouden erdoor worden verscherpt, vooral omdat het geweld waarmee deze stakingen gepaard dienden te gaan de elite duidelijk zou maken dat haar poging tot een harmonieuze verhouding met het proletariaat te komen tot mislukken gedoemd was. Daarnaast zouden gewelddadige incidenten bij het proletariaat het gevoel van lotsverbondenheid moeten versterken en een zucht naar meer geweld en een bijna homerisch heldendom aanwakkeren. Wanneer dit élan | |
[pagina 161]
| |
vital binnen het proletariaat voldoende ontwikkeld was, zou de uiteindelijke mythische algemene staking zich kunnen voordoen, waarvan Sorel zich voorstelde dat die een nieuwe orde, ook en vooral een nieuwe morele orde zou brengen, waarin met de in zijn ogen verachtelijke zwakheden van de liberale democratische orde zou zijn afgerekend. Maar de pogingen door middel van stakingen de revolutie op gang te brengen eindigden in een grote flop omdat de massa te zeer in de greep van de oorlog was om zich nog te bekommeren om de beoogde internationale revolutie. De Italiaanse socialistische voorman Benito Mussolini kwam mede hierdoor tot de conclusie dat de tijd vroeg om een nieuw soort socialisme, een socialisme dat een evenwicht zou vinden tussen klasse en natie, een nationaal socialisme. De internationale ambitie werd overboord gezet, samen met de pacifistische en democratische doelstellingen van de Tweede Internationale. Het nationalistische socialisme beoogde de revolutionaire kracht van het marxisme te redden door middel van een volledige ontkenning van de leerstellingen van het doctrinaire marxisme. In Rusland zouden de revolutionaire krachten tot een andere aanpassing van de marxistische doctrine komen. De internationale ambitie van het oude socialisme bleef gehandhaafd, maar de parlementaire methode en het principiële pacifisme werden beide verworpen ten gunste van een strategie van agitatie en gewelddadig verzet die zou uitmonden in een staatsgreep door een kleine avant-garde. Volgens een van de meest vooraanstaande revolutionairen, Jozef Stalin, was deze aanpassing van de oude marxistische leerstellingen aan de politieke praktijk van de twintigste eeuw noodzakelijk geworden door het optreden van de Tweede Internationale: ‘Men mag niet vergeten dat tussen Marx en Engels aan de ene kant en Lenin aan de andere er een lange periode van ononderbroken overheersing door de opportunistische krachten van de Tweede Internationale lag en dat de genadeloze strijd tegen dit opportunisme noodzakelijkerwijs een van de belangrijkste taken van het leninisme moest vormen.’Ga naar eind14 Het leninisme was volgens | |
[pagina 162]
| |
Stalin noodzakelijk geworden door zestig jaar socialistische concessies aan de liberale democratie. De cruciale rol die de Eerste Wereldoorlog uiteindelijk speelde in het scheppen van een klimaat waarin de leninistische revolutie uiteindelijk kans van slagen kreeg, wordt door Stalin met zo veel woorden toegegeven in een zin die zoals gebruikelijk druipt van de lege marxistische retoriek: ‘De betekenis van de imperialistische oorlog die tien jaar geleden uitbrak, schuilt onder andere in het feit dat het alle contradicties van het kapitalisme in zich verzamelde en ze op de weegschaal gooide, daarmee de revolutionaire strijd van het proletariaat versnellend en mogelijk makend.’Ga naar eind15 De Eerste Wereldoorlog speelde een cruciale rol in de overgang van de lange eeuw van de vrede (1815-1914) naar de korte eeuw van het totalitarisme (1917-1989). Hierbij dient te worden opgemerkt dat het totalitarisme in al zijn varianten in het socialisme wortelt. Het avant-gardesocialisme van Lenin en het nationale socialisme van Mussolini zijn beide loten van de stam van het revolutionaire marxisme en vormen de voornaamste intellectuele reactie van de marxisten op het uitbrekend oorlogsgeweld van 1914. | |
De opkomst van de massa als politieke factor van betekenisDe Spaanse filosoof José Ortega y Gasset beschrijft in zijn La rebelión de las masas (1930) een verschijnsel dat hij als ‘het ontzaglijke feit onzer dagen’ beschouwt, namelijk de opkomst van de massa als politiek en cultureel fenomeen.Ga naar eind16 Met de term ‘massa’ probeert hij eerst en vooral een cultureel fenomeen te omschrijven: ‘Voorheen bleef het bestaan van de massa onopgemerkt en bleef het op de achtergrond van het maatschappelijk toneel; nu is het op de voorgrond getreden. Er zijn niet langer individuele hoofdrolspelers; er is alleen nog het koor.’Ga naar eind17 In de opmerkingen van Troelstra over de alles met zich mee- | |
[pagina 163]
| |
slepende kracht van het oorlogsenthousiasme werd al iets zichtbaar van de invloed van de massa. De Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig beschrijft de kracht van dit massale enthousiasme als volgt: ‘Vreemden spraken elkaar aan op straat, mensen die elkaar jarenlang vermeden hadden, klampten elkaar aan, overal zag men opgewonden gezichten. Ieder individu ervoer een verheffing van zijn ego, hij was niet langer het geïsoleerde individu van voorheen maar was opgenomen in de massa en zijn persoon, voorheen nog betekenisloos, had een nieuwe inhoud gekregen.’Ga naar eind18 In deze nieuwe staat, die door Ortega y Gasset werd omschreven als ‘hyperdemocratie’, konden bewegingen die zich afwendden van de oude liberale gehechtheid aan recht en redelijkheid zeer wel gedijen. Hij zag de wortels van dit verschijnsel in de Franse beweging Action Française, die directe actie als revolutionaire methode introduceerde: ‘Als men ooit tot een reconstructie van de wortels van ons tijdperk zal komen, zal worden vastgesteld dat de eerste noten van de bijzondere harmonie ervan klonken in de groepen van Franse syndicalisten en realisten die rond 1900 de methode en naam van de “directe actie” uitvonden.’Ga naar eind19 Waar rede met indirecte, overwogen en gedelegeerde actie werkte, was de methode van de massa de directe actie, die haar wortels vond in de onrede. De massa bleek een kracht die de liberale democratie ondermijnde: ‘Liberalisme betekent de bereidheid vreedzaam samen te leven met de vijand; meer dan dat, met een vijand die zwakker is. Het is welhaast onvoorstelbaar dat de menselijke soort op zo'n nobel standpunt was komen te staan, zo paradoxaal, zo verfijnd, zo acrobatisch, zo tegennatuurlijk. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat diezelfde mensheid zo snel de bereidheid toonde om zich van deze geesteshouding te ontdoen. Het is een houding die te zwaar en te complex is om ooit werkelijk wortel te kunnen schieten.’Ga naar eind20 Het liberale onvermogen zich te verweren tegen de corroderende invloeden van de onrede en het ongeduld van de massa bleek de weg te bereiden voor de bloei van de nationaalsocialis- | |
[pagina 164]
| |
tische krachten die nu juist uitsluitend konden gedijen in een klimaat van onredelijkheid. De massa, die zich in de dagen van oorlogsdreiging voor het eerst (in ieder geval voor het eerst sinds tijden) als zelfstandige kracht manifesteerde, bleek niet in staat de krachten op een beheerste wijze te gebruiken. Daarmee legde diezelfde massa uiteindelijk het fundament voor de eigen onderdrukking.
Het zionisme, het streven naar een joods nationaal tehuis in Palestina, was één joodse reactie op de ontwikkelingen in de negentiende eeuw. Het vormde een antwoord op het opkomende nieuwe antisemitisme en gaf uiting aan een intellectuele en sentimentele behoefte naar nationale zelfstandigheid en individuele vrijheid. Overigens vormde het zionisme niet de enige joodse reactie op de politieke en intellectuele ontwikkelingen in het negentiende-eeuwse Europa. Het moest wedijveren met het diasporanationalisme, dat zich voornamelijk richtte op het veiligstellen van minderheidsrechten voor joden in alle landen waar zij in voldoende grote getale woonden, en met territorialisten, die het verlangen naar een joods thuisland projecteerden op allerlei meer of minder witte vlekken op de wereldkaart. Het beroemdste joodse kolonisatieproject staat op naam van baron Maurice de Hirsch. Zijn plan hield in 3 miljoen joden naar Argentinië over te brengen en hen daar als boeren te vestigen. Het project werd een jammerlijke mislukking, maar de idee van een joods thuisland ergens buiten het vijandige Europa bleef haar aantrekkingskracht behouden. De Britse regering speelde hier in 1903 op in door Oeganda als gebied voor joodse kolonisatie aan te bieden. Twee gebeurtenissen aan het eind van de negentiende eeuw brachten een wijziging in het joodse politieke denken. In Oost-Europa gaven de pogroms onder het bewind van tsaar Alexander iii (1881-1894) de aanzet tot de vorming van de Zionsliefde (Chibbat Zion)-beweging. De Dreyfus-affaire (1898) leidde in West-Europa tot het ontstaan van een nieuwe beweging, het politieke zionisme. | |
[pagina 165]
| |
Deze beweging zou ongetwijfeld zonder betekenis zijn gebleven als niet in de vroege jaren negentig een jonge Weense schrijver genaamd Theodor Herzl zich tot deze zaak zou hebben bekend. Zijn boek Die Judenfrage gaf het debat over een joodse staat in Palestina een nieuwe impuls. Met zijn persoonlijk charisma en zijn tomeloze inzet stond hij garant voor de vereniging van de verschillende zionistische initiatieven in het Zionistisch Congres, dat op 28 augustus in Bazel zijn eerste vergadering belegde. De energie die de bijeenkomsten van het congres deed vrijkomen, benutte Herzl voor talloze diplomatieke initiatieven om van de wereldleiders van dat moment toezeggingen over vrije joodse vestiging in Palestina te verkrijgen. Deze inspanningen leverden vooralsnog niets op. Contacten met de Duitse keizer en de Turkse sultan leidden tot vage beloften die nimmer in daden werden omgezet. Met de tijd daalde het zelfvertrouwen van de zionisten. Chaim Weizmann, de latere eerste president van de staat Israël, verklaarde: ‘Herzl sprak in mooie woorden over internationale erkenning, over een charter voor Palestina, over massa-immigratie op grote schaal. Maar de uitwerking verflauwde met de jaren en er bleven alleen frasen over.’Ga naar eind21 Van lieverlee begon Herzl zijn aandacht te verleggen naar een mogelijk thuisland buiten Palestina, weliswaar als noodmaatregel in afwachting van de onafwendbare terugkeer naar het thuisland, maar toch. Tijdens het zesde Zionistische Congres (Bazel, augustus 1903) gaf hij zijn toehoorders in overweging het Britse aanbod van een joods thuisland in Oeganda te accepteren. Toen een meerderheid van de afgevaardigden besloot tot het instellen van een onderzoekscommissie om deze idee op haar waarde te onderzoeken, kwam een minderheid van Russische afgevaardigden in opstand. Een scheuring dreigde en Herzl moest in het daaropvolgende jaar zijn laatste levenskrachten aanspreken bij het bijeenhouden van de zionistische beweging. Op 3 juli 1904 stierf hij aan de gevolgen van een longontsteking. Het zionisme verloor met zijn voorman veel van zijn politieke daadkracht. | |
[pagina 166]
| |
De Eerste Wereldoorlog leek aanvankelijk een einde te maken aan joodse nationale inspanningen. Joodse mannen vochten aan weerszijden van het front. De Russische Revolutie van 1917 ontnam drie miljoen joden voor ruim zeventig jaar het uitzicht op deelname aan de opbouw van een joods thuisland elders in de wereld. Toch was er een aantal ontwikkelingen die de deur naar een joods thuisland in Palestina verder zou openen. Het Turkse besluit partij te kiezen voor de Alliantiemogendheden Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië zou verstrekkende gevolgen hebben voor het protectoraat Palestina. Toen de val van het Ottomaanse rijk nabij leek, ontbrandde de strijd om de erfenis. De Britse regering, die vreesde dat Franse heerschappij in Palestina een conflict over de heerschappij over het Suezkanaal onvermijdelijk zou maken, zag in een onder Engelse bescherming staand joods thuisland in Palestina een mogelijke oplossing voor dit probleem. In de persoon van de minister van Buitenlandse Zaken Arthur Balfour hadden de zionisten bovendien een warm pleitbezorger van hun zaak. Het was zijn beroemde ‘Balfour-declaratie’ van 2 november 1917 die de idee van een joods thuisland in Palestina definitief op de internationale politieke agenda plaatste: ‘Zijne Majesteits Regering staat gunstig tegenover de stichting in Palestina van een nationaal tehuis voor het joodse volk, en zal al het mogelijke doen om het bereiken van dat doel te bevorderen.’Ga naar eind22 Niet voor niets noemde de latere Israëlische minister van Buitenlandse Zaken Abba Eban deze verklaring ‘de beslissende diplomatieke overwinning van het joodse volk in de moderne geschiedenis’Ga naar eind23. In zijn ogen was zelfs het uitroepen van de staat Israël in 1948 hieraan ondergeschikt, omdat dat niet meer deed dan een bevestiging geven van de nieuwe krachtsverhoudingen die na 2 november 1917 waren ontstaan. | |
[pagina 167]
| |
ConclusieDe Eerste Wereldoorlog leidde tot grote opschudding in het rijk van de politieke ideeën. In de decennia die volgden op de vrede van Versailles zou de liberale democratie onder grote druk komen te staan. De indringende beelden van de mislukte putsch van de Duitse nationaalsocialisten onder Hitler in 1923 en politieke moordaanslagen als die op de Italiaanse sociaaldemocratische senator Matteotti in 1924 wekken wellicht de indruk dat de gevestigde orde uitsluitend bezweek onder het geweld van antidemocratische groeperingen. Deze gewelddaden speelden zeker een belangrijke rol, maar waren niet doorslaggevend. Zeker zo belangrijk was de ondermijnende werking van antidemocratische ideeën die als gevolg van de Eerste Wereldoorlog tot volle wasdom waren gekomen: fascisme, nationaalsocialisme en leninisme. Het liberalisme was in de vooroorlogse periode in ideologische zin nog dominant. In politieke zin ondervond het uitsluitend concurrentie van evenzeer aan de liberale en democratische rechtsorde gehechte sociaaldemocratische, christendemocratische en conservatieve partijen. Maar in de korte eeuw 1918-1989 zou het zowel in ideologische als in politieke zin terrein moeten prijsgeven aan antiliberale krachten. Die ontwikkeling werd, zoals Ortega y Gasset al voorzag, in niet onbelangrijke mate gedragen door de opstand van de massa. |
|