De twee lampen van de staatsman
(2006)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
I Nederland | |
[pagina 11]
| |
De twee lampen van de staatsmanIk heb ooit opgemerkt dat slechts twee lampen het pad van de staatsman verlichten: de geschiedenis en de rede. Uit de geschiedenis haalt hij zijn voorbeelden, goed en slecht, en met behulp van de rede maakt hij die voorbeelden productief in het oplossen van de problemen die hij op zijn weg vindt. De klassieke idee van de geschiedenis als spiegel of bron van morele voorbeelden is tegenwoordig omstreden. Knappe koppen breken zich het hoofd over de vraag of wij wel in staat zijn op zinvolle wijze geschiedenis te bestuderen, laat staan er iets van te leren. Als politicus verkeer ik in de betrekkelijk luxueuze positie dat ik mij aan dit probleem weinig gelegen behoef te laten liggen. Academici hebben wat dat betreft een zwaarder bestaan. De indruk die veel buitenlanders van ons land hebben, is dat ‘alles er maar kan’. Dat was zo in de zeventiende eeuw, toen buitenlandse commentatoren vaak in afkeurende bewoordingen spraken over de godsdienstvrijheid in de Republiek. Het is vandaag nog zo, bijvoorbeeld waar het het Nederlandse gedoogbeleid inzake softdrugs betreft. Zulke commentatoren lijken niet altijd te beseffen dat deze cultuur van verdraagzaamheid wordt omheind door het praktische en sociale conservatisme van de Nederlandse burger. Wij raken niet snel opgewonden. In ons parlement zult u niet het soort verhitte discussies meemaken die in andere Europese parlementen zo gewoon zijn, laat staan dat u er de scènes van elkaar met stoelen te lijf gaande parlementsleden zult aantreffen zoals die ons soms uit verre oorden bereiken. De bijna instinctmatige redelijkheid vertaalt zich op sommi- | |
[pagina 12]
| |
ge gebieden in praktische slimheid, op andere ook in een waarheidsdrang, een sterk gevoeld verlangen naar oprechtheid. Het is de praktische slimheid van de Nederlandse koopman en de soms bijna dwangmatige eerlijkheid of rechtlijnigheid van de Nederlandse dominee, of zijn seculiere tegenhanger, de internationale rechtsgeleerde. Het een volgt uit het andere. Onze kwetsbare positie als handelsnatie en onze geringe militaire middelen hebben de belangstelling voor internationaal recht altijd groot gemaakt. Verdraagzaamheid. Redelijkheid. Handelsgeest. Legalisme, soms uitmondend in moralisme, in de internationale betrekkingen. Het zijn kenmerken van de cultuur van de Nederlanden door de eeuwen heen. Het bijzondere aan de Republiek van rond 1648 is dat er een politiek werd bedreven die aan al deze eigenschappen, in meer of mindere mate, recht deed. Het is verleidelijk de vrede van 1648 te interpreteren als het begin van een nieuw tijdperk. Maar dat behoeft enige nuancering. Voor de buitenwereld werd het bestaansrecht van de nieuwe Republiek inderdaad bevestigd in het akkoord van 1648 maar intern zou de eendracht in de daaropvolgende jaren nog moeten worden bevochten. Tussen republikeinen en orangisten heerste diepe verdeeldheid over de waarde van het vredesakkoord van Westfalen. Godsdiensttwisten tussen gematigden en preciezen wakkerden het vuur verder aan. Stadhouder Willem ii's weigering te voldoen aan het verzoek van de Staten van Holland om zijn troepen te ontbinden, leidde in 1650 tot toenemende spanningen, met de uiteindelijke staatsgreep op het Binnenhof en het beleg van Amsterdam in de herfst van dat jaar als welhaast logisch gevolg. Zowel Spanje als de Republiek leek zich op te maken voor een hervatting van de gewapende strijd. Hollandse regenten als Adriaen Pauw, de voormalige raadspensionaris en hoofdonderhandelaar namens de Republiek bij de zo succesvol verlopen vredesonderhandelingen in Münster, leken hun leven niet langer zeker. Totdat, vrij onverwachts, Willem na een kort ziekbed kwam te overlijden. | |
[pagina 13]
| |
Als politicus zie ik hier vooral een bevestiging van het belang van het toeval in maar het is vanuit academisch oogpunt een belangwekkende vraag hoe de geschiedenis zou zijn verlopen als Willem, om een uitdrukking uit het Haagse jargon te gebruiken, zijn karwei had mogen afmaken. Wat voor gevolgen zou dit hebben gehad voor de godsdienstvrijheid in de Provincies? Zou Willem erin zijn geslaagd de Noordelijke met de Zuidelijke Nederlanden te verenigen? Niet minder belangwekkend is de vraag wat de gevolgen zouden zijn geweest voor de kunsten. Zouden de Hollandse meesters nog steeds tot een typisch Hollandse stijl zijn gekomen, of zouden zij zich meer hebben gebaseerd op de aan het hof van Oranje zo bewonderde Zuid-Europese stijl? Wat zouden de gevolgen zijn geweest voor de architectuur? Zou de soberheid van de Nederlandse bouwstijl hebben moeten plaatsmaken voor de uitbundige renaissancestijl zoals wij die terugvinden in de gevels aan de Grote Markt in Brussel? Zoals gezegd: vragen van een hoog academisch gehalte maar daarom niet minder interessant. Feit is dat Willems dood en Willem Frederiks onvermogen het kamp der orangisten te verenigen, de weg vrijmaakten voor een republikeins regentenbewind onder aanvoering van de grote staatsman Johan de Witt, een bewind dat op succesvolle wijze een politiek zou voeren die de nagenoeg volledige ontplooiing van eerdergenoemde eigenschappen mogelijk zou maken. Mijn voorganger als fractievoorzitter van de vvd Joris Voorhoeve heeft er zijn standaardwerk over de Nederlandse buitenlandse politiek, getiteld Peace, Profits and Principles, aan gewijd. Het buitenlands beleid van de Republiek was met nadruk gericht op het handhaven van rust en vrede, dit ten bate van de handel. Om de eigen handelsbelangen in de internationale arena veilig te stellen, was men bereid alle benodigde diplomatieke en militaire middelen te gebruiken. Maar men begreep dat ieder optreden er vooral toe moest dienen de balans tussen de verschillende grotere en kleinere machten te bewaren. Men | |
[pagina 14]
| |
zag niets tegenstrijdigs in het gebruik van de oorlogsvloot om de Deense koning te dwingen Nederlandse koopvaardijschepen vrije toegang tot de Oostzee te verlenen, om vervolgens met diezelfde vloot de Denen te hulp te schieten toen de Zweedse vorst hen dreigde te overrompelen. Het doel was immers steeds hetzelfde: het bewaren van het evenwicht en het openhouden van de zeeën. Men zou kunnen zeggen dat met de vrede van Westfalen een nieuwe internationale rechtsorde werd gecreëerd die de Republiek op het lijf geschreven was. Haar legalistisch gefundeerde streven naar het handhaven van de vrede in Europa door middel van het onderhouden van evenwichtige betrekkingen met de verschillende grotere en kleinere machten was op dat moment ook de beste strategie. Dit had tot gevolg dat de Republiek haar mercantiele ambities kon verwezenlijken. Het was een bijzonder ogenblik in de geschiedenis van de Nederlanden. De neuzen van de staatsman, koopman, dominee en rechtsgeleerde leken alle min of meer dezelfde kant uit te wijzen. De bloei van handel en kunsten en het politiek-filosofisch, theologisch en internationaal-rechtstheoretisch debat zijn een bewijs van de buitengewone productiviteit van de Republiek in die periode. De geschiedenis van de Nederlanden in de eeuwen na de republikeinse bloeitijd van 1650 tot 1672 laat zien dat men er later niet meer in is geslaagd op een dergelijke succesvolle wijze de verschillende belangen met elkaar in overeenstemming te brengen. Aanvankelijke handelssuccessen leidden in toenemende mate tot renteniersgedrag en een onwil om nieuwe uitdagingen aan te gaan. Het streven naar het handhaven van het internationale machtsevenwicht werd van lieverlee neutraliteitspolitiek met, later, het gebroken geweertje als symbool van Nederlands onvermogen. Legalisme in internationaal recht ontaardde uiteindelijk in de idee van ‘Nederland gidsland’. Het is wat dat betreft amusant in de memoires van Henry Kissinger te lezen hoe toenmalig premier Den Uyl ten tijde van de Mayaguez- | |
[pagina 15]
| |
crisis zijn Amerikaanse gastheren, onder wie behalve Kissinger zelf ook president Ford, bij gelegenheid van het officiële diner op een waar hoorcollege over internationaal recht trakteerde, terwijl de president militaire acties voorbereidde ter bescherming van vitale Amerikaanse belangen. Het verlangen van politici het interne evenwicht tussen de verschillende facties te bewaren en in gelijke mate aan alle redelijke opvattingen recht te doen, verzandde uiteindelijk in de sclerose van het corporatistische pacificatiemodel. Een treffende beschrijving van de vele problemen waarmee Nederland na de bloeitijd van de Republiek heeft geworsteld, vinden wij in een brief van de eerste Amerikaanse ambassadeur, de latere president John Adams, aan het Amerikaanse Congres van het voorjaar van 1781: Dit land verkeert inderdaad in een droefgeestige situatie; verzonken in zelfvoldaanheid, toegewijd aan winstbejag, aan alle kanten ingeklemd door machtiger buurstaten, niet in de geringste mate geïnspireerd door militaire eerzucht of drang tot avontuur [...] bezwaard met een gecompliceerde en verwarrende constitutie, onderling verdeeld in belangen en voorkeuren, lijken zij voor alles bang te zijn.Ga naar eind1 De gebeurtenissen van 1989 hebben een nieuw klimaat in de internationale rechtsorde geschapen, een klimaat dat het product lijkt te zijn van legalistische opvattingen zoals die meer dan driehonderd jaar geleden in de Republiek ook werden gehuldigd. Het wegvallen van de binnengrenzen in Europa heeft een economische vrijhandelsruimte geschapen waarin Nederlandse handelsinstincten ruim baan kunnen krijgen. Koopman en dominee lijken samen weer door één deur te kunnen gaan. Toch past hier waakzaamheid. Na een periode van sterke economische groei in de tweede helft van de jaren negentig, is er alweer enige jaren sprake van stagnatie. Met de beschrijving van John Adams in gedachten wil ik waarschuwen voor zelfge- | |
[pagina 16]
| |
noegzaamheid. De mogelijkheden die deze nieuwe orde lijkt te bieden zijn inderdaad groot, maar de uitdagingen zijn niet kleiner. Als wij opnieuw de kansen voor de particuliere ondernemingszin, de persoonlijke inventiviteit en de individuele verantwoordelijkheid willen scheppen die wij driehonderd jaar geleden hadden, zullen wij de starheid inherent aan de welvaartsstaat moeten blijven bestrijden. Overlegeconomie en corporatistische structuren sussen ons in slaap, terwijl wij klaarwakker zouden moeten zijn. Huizinga schrijft in Nederland's Beschaving in de 17de Eeuw terecht dat het niet aan staatsbemoeienis in handel en nijverheid, maar veeleer aan het ontbreken daarvan te danken is dat de Verenigde Provinciën in staat waren zich van de wereldhandel meester te maken.Ga naar eind2 De belangrijke les die wij hieruit kunnen trekken, is dat de staat zich meer dan nu het geval is, dient te onthouden van inmenging in de markt. De Europese Interne Markt is een effectief instrument gebleken om bedrijven een grotere vrijheid van handelen te geven. Tarifaire en non-tarifaire belemmeringen zijn verwijderd en bedrijven kunnen de markt van 400 miljoen consumenten als springplank gebruiken om de wereldmarkt te veroveren. Er is op Europees niveau natuurlijk nog veel werk te verrichten in verdere hervorming en onderhoud van de Interne Markt, maar minstens zo belangrijk is het werk dat in Nederland zelf moet worden verricht. Men dient voort te gaan op de weg van economische deregulering en meer dan nu het geval is financiële prikkels toe te laten om het nemen van risico's te belonen. Maar er is meer nodig dan alleen structurele hervorming. Om in de Europese Interne Markt en daarbuiten te kunnen slagen, zijn eigenschappen als inventiviteit, ondernemingszin, durf en doorzettingsvermogen nodig, alsook de wil nieuwe markten te ontdekken en te veroveren. Daarnaast is een heldere visie op vrede en veiligheidsvraagstukken nodig, waarbij legalisme meer een gewenst resultaat van internationaal politiek | |
[pagina 17]
| |
handelen dient te worden, en niet, zoals veel te lang is gebeurd, het uitgangspunt daarvan. In politiek opzicht vraagt dit om staatslieden met een scherp oog voor het nationaal belang in een internationale omgeving. Dit betekent dat Nederlanders aan zichzelf en aan hun politici grote eisen dienen te stellen. Er moet worden nagedacht over de vraag hoe Nederland en de Nederlanders kunnen worden voorbereid op deze nieuwe werkelijkheid van grotere vrijheid met toegenomen mogelijkheden die de Interne Markt biedt. In dit verband zou het begrip ‘cultuur’ tot verder denken kunnen stemmen, een begrip dat voor de inwoners van de Republiek overigens een onbekend begrip was. Ook in de tijd van de Republiek had men natuurlijk een kien oog voor de waarde van wat wij nu als ‘hoge cultuur’ zouden omschrijven - de kunsten en de letteren. Het is zeker eveneens legitiem om, met een moderne bril, in de veelheid van cultuuruitingen te zoeken naar wat de cultuur van de Republiek zou kunnen worden genoemd, dus datgene wat mensen bond. Maar zo men zich in 1650 al zou hebben herkend in de term ‘cultuur’, dan toch uitsluitend in een betekenis die nu achter de horizon lijkt te zijn verdwenen. Cultuur verwijst in die opvatting vooral naar een in cultuur brengen van de geest, een vorming in klassieke zin. In de Latijnse scholen en universiteiten maakte men studie van bijbel en klassieke, vooral Latijnse, teksten, alsook teksten van humanisten als Erasmus en juristen als Grotius. In die teksten vond men een schat aan morele en andersoortige voorbeelden. Middels een grondige studie van klassieke leerboeken over grammatica, logica en retorica scherpte men het redeneringsvermogen. In cultuur brengen betekende hier dus het uitgerust worden met, en het op waarde leren schatten van, de twee lampen waarnaar ik in het begin van mijn betoog verwees. U zult in de reeks grammatica, logica en retorica reeds het klassieke trivium hebben herkend. Samen met het quadrivium vormde het de zogenaamde zeven vrije kunsten, ook wel be- | |
[pagina 18]
| |
kend als de septem artes liberales. Zoals gezegd, vormde deze liberale vorming een wezenlijk onderdeel van de opvoeding van iedere aspirant-regent of -koopman. Het idee dat een dergelijke liberale vorming niet wezenlijk zou zijn voor het welzijn van de Republiek en het succes van haar regenten was een anathema. De stichting van vele universiteiten in die periode is een bewijs van het geloof in de waarde van een klassieke opvoeding in vrijheid. De vraag dringt zich op of wij met het verwaarlozen van deze liberale vorming niet iets wezenlijks dreigen te vergeten. Het is mijn overtuiging dat een vrije gemeenschap een dergelijke liberale vorming nodig heeft. Niet alleen de politicus heeft de twee lampen van de rede en de geschiedenis nodig: voor ieder die in vrijheid wil leven en handelen zijn zij onmisbaar. Met hen kan men zijn licht laten schijnen over de vele problemen die de nieuwe orde ongetwijfeld zal opwerpen. Zonder hen zal men gedoemd zijn in het duister te blijven tasten. |
|