Nawoord
Ik heb mijn werk als lid van de Europese Commissie met volle teugen en overtuiging gedaan. Ik vond het zowel interessant als belangrijk. Interessant, omdat het de hartslag van het economisch leven betrof. Belangrijk, omdat het ten doel stond van de economische eenwording van Europa, die van grote betekenis is. Ik verbeeld mij dat er in de vijf jaren die ik in Brussel heb doorgebracht ook vooruitgang is geboekt, vooral ter zake van de financiële dienstverlening. Maar niet alleen daar.
Ik vond de samenwerking met mijn collega's plezierig. De toon in de vergaderingen van de Commissie was aangenaam. Naar ik heb begrepen, is dat wel eens anders geweest. Onze President, Romano Prodi, had twee voortreffelijke eigenschappen. Ten eerste liet hij mij bijna altijd mijn gang gaan. Ten tweede bleef hij mij steunen als deze of gene minister of regeringsleider zijn ongenoegen over mijn werk kenbaar maakte.
De neiging van de Commissie waartoe ik heb behoord, was eerder sociaal-democratisch of christen-democratisch dan liberaal. Op sommige punten stond ik dan ook alleen.
Dat gold bijvoorbeeld ter zake van het rondpompen van geld in het regionale fonds; de financiële perspectieven; het Stabiliteitspact; het immigratiebeleid en de toetreding van Turkije. Vooral die laatste zaak achtte ik zwanger van onheil.
Helaas heb ik moeten constateren dat de politieke correctheid soms ook in de Europese Commissie verlammend werkte, hoewel de leden ervan toch niet spoedig voor verkiezingen zouden staan. Ook waren sommigen naar mijn smaak te gevoelig voor nationale wensen. Verder ontbrak het de Commissie soms aan zelfvertrouwen: jegens het Europees Parlement, jegens de lidstaten of jegens de Amerikanen.