De goede vreemdeling. H.J. Schoo-lezing 2011
(2011)–Frits Bolkestein– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
De Goede VreemdelingMeindert Fennema's biografie van Geert Wilders heeft als ondertitel Tovenaarsleerling. Hij bedoelt hiermee dat ik de tovenaar zou zijn. Zoals ik bij de boekpresentatie heb betoogd, is dit om twee redenen onjuist. Om te beginnen was ik niet de eerste die over de multiculturele samenleving schreef. Ten tweede hoefde men geen tovenaar te zijn om te zien wat er destijds in de samenleving aan de gang was. Een politicus die dat niet zag, had een bord voor zijn kop. Op dinsdag 7 mei 1985 hield Ed van Thijn, destijds burgemeester van Amsterdam, een toespraak in de serie De Brandende KwestieGa naar eind1 onder de titel: ‘Overleeft de tolerantie de tolerantie?’ De toespraak ging over de tolerantie, door Van Thijn gedefinieerd als ‘de way of life van een pluriforme, multiculturele samenleving, waarin geen enkele groep kan of wil domineren en waarin wederzijds respect heerst’. Deze definitie schetste een ideaalbeeld van een samenleving die niet kan bestaan want, zoals Van Thijn zelf zei: ‘Er zijn in elke samenleving basiswaarden die niet kunnen worden genegeerd.’ Die basiswaarden komen van de groep die domineert. Ed van Thijn kwam niet uit dit dilemma. Misschien had hij het ook niet als zodanig ervaren. Aan de ene kant omarmde hij de slagzin ‘integratie met behoud van eigen identiteit’. Maar aan de andere kant stelde hij: ‘Hoe ver gaan we in ons respect voor de culturele identiteit van minderheidsgroe- | |
[pagina 12]
| |
pen als de discriminatie van de vrouw daarvan een integrerend onderdeel is.’ Hij beantwoordde deze vraag niet. De journalist Herman Vuijsje was zich van dit dilemma terdege bewust. Hij publiceerde zijn boek Vermoorde onschuld hierover in 1986.Ga naar eind2 Dat boek is een rapportage en analyse van interetnische wrijvingen. De ondertitel luidde: Etnisch verschil als Hollands taboe. Hij citeerde de socioloog Ton Nijzink, die in 1975 zei: ‘De buitenlandse medemens was de maat van alle dingen’ (pagina 39). Ed van Thijn opende in 1984 de Princenhofconferentie, die over het racismegevaar zou gaan. ‘Amsterdammers en Nieuwe Amsterdammers,’ zo begon hij, maar hij werd overstemd door gejoel uit het publiek, want er was maar één soort Amsterdammer. Elke verwijzing naar een verschil, hoe neutraal ook, werd als aanstootgevend ervaren (pagina 79). Maar Henk Molleman, voormalig PvdA-Kamerlid en later de eerste directeur Coördinatie Minderhedenbeleid bij Binnenlandse Zaken, zei volgens Vuijsje: ‘Het is een illusie te denken dat je kunt integreren en tegelijkertijd zondermeer je eigen identiteit behouden.’ (pagina 62) Ik moet bekennen dat ik boek noch toespraak had gelezen toen ik op Koninginnedag 1990 fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer werd. Wat ik wel had gelezen, was de krant. En die stond vol van het soort interetnische wrijvingen waar het boek van Herman Vuijsje over ging. Dit wordt een groot probleem, dacht ik. In september 1990 had een fractievoorzittersreis naar de Sovjet-Unie plaats. In Alma-Ata, de hoofdstad van Kazachstan, moesten wij een paar uur op vervoer wachten. Het was mooi weer. Ik nodigde mijn collega's een voor een uit een blokje om te lopen. Ik zei hun alle drie hetzelfde, namelijk dat het groeiende aantal niet-westerse allochtonen in Nederland ons voor een probleem zou plaatsen dat te groot was | |
[pagina 13]
| |
voor een enkele politieke partij. Gezamenlijke actie was vereist. Elco Brinkman en Hans van Mierlo hoorden mij vriendelijk aan. Alleen Thijs Wöltgens zei iets terug. Hij vreesde dat integratie de enige oplossing bood. Ik leidde hieruit af dat integratie nog steeds een omstreden begrip was, omdat het niet strookte met het behoud van de eigen identiteit. Teruggekomen in Nederland liet ik het onderwerp rusten want ik had wel andere zaken aan mijn hoofd. Maar in december van dat jaar moest ik een lezing houden voor de K.L. Poll-stichting Onderwijs, Kunst en Wetenschap (OKW), een initiatief van de jong overleden journalist van NRC Handelsblad, Bert Poll. De tekst van mijn OKW-lezing van december 1990 heb ik helaas niet meer, noch die van de aanklacht die twee inwoners van de provincie Utrecht op grond van mijn lezing tegen mij hebben gericht. Maar uit recensies in de pers maak ik op dat ik mij had gekeerd tegen het cultuurrelativisme, dat wil zeggen de neiging om de wereldculturen als gelijkwaardig te beschouwing. ‘Ik zie die gelijkwaardigheid niet,’ zou ik hebben gezegd. In een open brief hekelde J.P. Lahaise mijn stelling dat de islamitische cultuur inferieur zou zijn aan de westerse. Het OM in Den Haag heeft de aanklacht geseponeerd. De VVD zat destijds in de oppositie. Gedurende de winter van 1990 en het voorjaar van 1991 namen de regeringspartijen geen initiatief noch gaven de fractievoorzitters enigerlei reactie op wat ik in Alma-Ata had gezegd. Wat te doen? In de zomer van 1991 besloot ik dan maar zelf een artikel te schrijven. Maar voordat dit op 12 september 1991 in de Volkskrant werd gepubliceerd, moest ik op 6 september een toespraak houden voor de Liberale Internationale in Luzern, vandaag inderdaad twintig jaar geleden. Mijn toespraak ging over de ondergang van de Sovjet-Unie en de Europese buitenlandse politiek. Aan het einde van mijn toespraak kwam ik over minder- | |
[pagina 14]
| |
heden te spreken. Ik had het over de fundamentele politieke beginselen van het liberalisme, zoals de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en non-discriminatie. Ten aanzien van deze essentiële aspecten, zei ik, was geen compromis mogelijk. Maar wie cultuurrelativisme verwerpt, zo vervolgde ik, kan cultureel pluralisme wel aanvaarden. ‘Iedereen in Nederland mag doen en zeggen wat hij wil en het voedsel eten, de kleren dragen en de godsdienst beoefenen naar zijn keuze. Moslimmeisjes mogen een hoofddoek dragen als zij dat willen, hoewel zo'n hoofddoek voor meer staat dan alleen het bedekken van het haar.’ De reacties op mijn toespraak in Luzern waren gemengd. Het Nederlands Centrum Buitenlanders betichtte mij van ‘gemakkelijke stemmingmakerij’. L. Metzemaekers meende in Het Financieele Dagblad dat ik de moslims in Nederland wilde onderwerpen aan een ‘culturele hersenspoeling’. In een ellenlang hoofdartikel getiteld ‘Inzicht en kruistocht’ beweerde NRC Handelsblad - gendarme van onze politieke correctheid - dat mijn gelijk te makkelijk was. Deze krant-van-de-nuance bracht begrip op voor het spijbelen van Marokkaanse kinderen ‘die weken of maanden van school zijn omdat ze in Marokko zijn’. En zo was er veel, veel meer. Ik probeerde mij te verdedigen door te zeggen dat mijn uitlatingen neerkwamen op niet meer dan ‘toegepast gezond verstand’. ‘Er kan toch niemand zijn in Nederland die zegt dat de grondbeginselen van onze samenleving alleen voor geboren Nederlanders gelden en niet voor allochtonen?’ Verder kon iedereen zijn eigen gang gaan, zei ik, met respect voor die beginselen. Ik wilde ‘een groot en open, nationaal politiek debat’. Dat wilde Ien Dales, minister van Binnenlandse Zaken, ook. Zij beweerde dat de overheid de slagzin ‘integratie met behoud van eigen identiteit’ tien jaar daarvoor al had verlaten. Verder zei zij: ‘Ik pak de handschoen op die Bolkestein heeft neergegooid. Ik organiseer een fo- | |
[pagina 15]
| |
rum voor een nationaal debat over integratie’. Voor ik overga op mijn artikel in de Volkskrant van 12 september 1991 wil ik op een punt wijzen dat vandaag nog relevant is. Het betreft een korte discussie die ik met minister-president Ruud Lubbers had tijdens de Algemene Beschouwingen in oktober van dat jaar. Lubbers zei toen - in andere bewoordingen - dat verzuiling de emancipatie van katholieken had bevorderd. Ik antwoordde dat ik het bewijs voor die stelling nog niet zag en dat, integendeel, de verzuiling die emancipatie had vertraagd.Ga naar eind3 Onlangs is dit thema opgerakeld met betrekking tot de Turkse minderheid, waarvan de relatief sterke zelforganisatie de aandacht vooral op Turkije gericht zou houden en de integratie dus zou belemmeren.Ga naar eind4 Mijn Volkskrant-artikel lag dus al klaar toen de kritiek op mijn toespraak in Luzern losbarstte. Er gaat een verhaal dat ik mijn artikel eerst aan NRC Handelsblad heb aangeboden, die dat zou hebben geweigerd, maar dit is niet juist. Ik heb de strijd der ideeën altijd op het terrein van de tegenstander willen voeren en dat was de Volkskrant. Wel heb ik de tekst nog laten lezen aan mijn fractie. De reacties waren gemengd. Ik zei dat ik er rekening mee zou houden en heb het stuk toen ongewijzigd aan de Volkskrant aangeboden.
Om het op zijn Amerikaans te zeggen: that is when the shit hit the fan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een paar jaar later alle reacties gebundeld. Het waren er een kleine honderd. De overgrote meerderheid was kritisch tot zeer kritisch. Ik wil u niet met te veel details vervelen. Een paar uitingen geven de teneur aan. Zo vond minister-president Lubbers mijn artikel ‘gevaarlijk’ en meende Hedy d'Ancona dat het ‘beledigend voor de moslimgemeenschap’ was. Gijs Schreuders (ex-CPN) meende dat het getuigde van ‘eigendunk, arrogantie en groepsegoïsme’ en de publiciste Bernadette de Wit vond dat mijn artikel ‘anti-islamitisch was en | |
[pagina 16]
| |
zelfs racistische sentimenten aanwakkerde’. Sabri Kenan Bagci, voorzitter van het Inspraakorgaan Turken in Nederland, ten slotte, vond dat ik ‘onzuivere gevoelens’ bespeelde. Dat verwijt zou later terugkeren in mijn Kamerdebatten met Jacques Wallage. Die had het dan over onderbuikgevoelens. Ik stop hiermee want de rest kunt u er wel bij verzinnen. Maar wat had ik nu eigenlijk geschreven? De essentie kwam neer op twee punten. Ten eerste de fundamentele politieke beginselen van de Nederlandse samenleving. Ik noemde het bekende rijtje: scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, verdraagzaamheid en non-discriminatie. Daarover kon niet worden gemarchandeerd. ‘Ook niet een klein beetje.’ Dat was dus een herhaling van wat ik in Luzern had gezegd. En ten tweede dat het liberalisme universele geldigheid en waarde voor deze beginselen claimt. Dit betekende dat een beschaving die deze beginselen in ere houdt, hoger staat dan een beschaving die dit niet doet. Ik kom hier zo dadelijk op terug. Eerst wil ik de vraag proberen te beantwoorden waarom men toch zo gechoqueerd was over een artikel dat op dit punt niet veel meer zei dan wat in het WRR-rapport Etnische minderheden van 1979 stond. Was dit omdat ik van de VVD was, die toen door een groot deel van weldenkend Nederland werd verfoeid? Was het omdat ik mij niet ontvankelijk toonde voor de in Nederland gangbare zieligheidcultuur? Of was het omdat ik de immigrant niet zag als de Goede Vreemdeling, waarover Jan Samaritaan zich liefdevol zou kunnen buigen? Mijn mening is een andere.
Het is mij vaak opgevallen dat vooropgezette ideeën - noem het ideologie - de waarneming blokkeren. Men hoort dan wel, maar men luistert niet. Men kijkt wel, maar men ziet niet. Of liever: men ziet wel, maar men mag het van zichzelf niet zien. Het is een voorbeeld van wat Kant de ‘selbstverschuldete Unmundigkeit’ noemt: de onmondigheid die men | |
[pagina 17]
| |
zichzelf te wijten heeft. De Duitse filosoof heeft in 1785 een beroemde verhandeling geschreven getiteld ‘Beantwortung der Frage: Was ist Aufklärung’ (Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting). Daarin schreef hij: ‘De Verlichting is de opgang van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft. Sapere aude - durf te denken. Dat is de kern van de Verlichting.’ Het was een strijd tegen vooropgezette ideeën en een traditionele autoriteit. Bij ons bestond die traditionele autoriteit uit het kartel der experts dat zich baseerde op de ideologie van de ‘integratie met behoud van identiteit’ en zich tegen mijn mening verzette als een duivel tegen wijwater. Dit wat betreft het eerste punt. Nu het tweede: de vermeende superioriteit van de westerse beschaving boven die van de islamitische wereld. Ook hier zou ik zeggen: kijk naar de feiten. Waarom willen zo veel mensen uit het Midden-Oosten in West-Europa wonen? Toch op zijn minst omdat het hier beter toeven is dan daar? En waarom is het hier beter toeven? Waarom willen zeer veel Arabieren hun kinderen in de Verenigde Staten laten studeren? Waarom lijken zij te denken: ‘Yankee go home, but please take me with you’. Het United Nations Development Programme (UNDP) heeft in 2002 (tweede editie 2003) het Arab Human Development Report gepubliceerd. Het is geschreven door de Egyptische politicoloog Nader Fergany om de achterstand van de Arabische wereld te verklaren. De belangrijkste oorzaken van die achterstand zijn gebrek aan vrijheid, gebrek aan kennis en gebrek aan vrouwkracht. Zijn dat geen zaken van cultuur? Rest de vraag: waarom hebben zovelen moeite om de superioriteit van de westerse beschaving te erkennen? In onze van christendom doordrenkte cultuur denkt men allicht aan het evangelie van Mattheus, waarin staat dat wie zich verheft, vernederd zal worden en vice versa, en dat men niet moet oordelen opdat men niet beoordeeld worde. | |
[pagina 18]
| |
Ik zie het in breder verband, namelijk als uiting van het slinkende vertrouwen van het Westen in de eigen cultuur. Dit is een ingewikkelde zaak waaraan ik het slothoofdstuk van mijn boek De intellectuele verleiding heb gewijd. Dat boek gaat over de verhouding tussen intellectuelen en de politiek. Ik heb het tot nu toe gehad over 1991. Wat is er sindsdien gebeurd? Het antwoord kan kort zijn: polderen. Ien Dales - helaas te vroeg gestorven - kreeg haar conferentie. Andere conferenties volgden, zoals die over het grotestedenbeleid in Rotterdam op 16 februari 1995. Daar sprak A.J. van der Staay, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau. ‘Over een jaar of vijftien,’ zei hij - dat is dus nu - ‘is de helft van de grote stadsbevolking allochtoon.’ Zijn visie was somber. Hij noemde de ‘torenhoge werkloosheid onder juist deze groepen, een integratieprobleem dat de immigratie niet kan bijhouden, interetnische animositeit, zwarte scholen, witte vlucht, criminaliteit en verloedering’. Zijn conclusie was: ‘Er leeft een wijdverbreid gevoel dat in Europa het beleid niet is opgewassen tegen de grootstedelijke neergang. Eerder faalde zulk beleid in de Verenigde Staten.’ Van der Staay's somberheid werd gedeeld door minister-president Wim Kok, die ook aan de conferentie deelnam.Ga naar eind5 Aan het einde van deze lezing zal ik de vraag beantwoorden of de visie van Van der Staay en Kok is uitgekomen.
Paul Schnabel volgde in 1998 Van der Staay op. Een jaar later mengde hij zich in de discussie met een artikel getiteld ‘De multiculturele illusie’. De ondertitel was: ‘Een pleidooi voor aanpassing en assimilatie’. Schnabel wilde ‘afscheid van een onvruchtbaar en uiteindelijk onaanvaardbaar cultuurrelativisme, dat wel onderscheid maar geen verschil wil maken’. Hij pleitte ‘tegen de hoop op een multiculturele samenleving als uitdrukking van gelijke kansen van andere culturen om ook onze cultuur te kunnen bepalen’.Ga naar eind6 De visie van Ed van Thijn is een andere. Op 26 november | |
[pagina 19]
| |
1997 hield hij een rede bij de aanvaarding van zijn bijzonder hoogleraarschap op de Cleveringa-leerstoel in Leiden. Die rede heet: ‘Ons kostelijkste cultuurbezit’.Ga naar eind7 Hij verstond daaronder tolerantie, non-discriminatie en respect voor culturele diversiteit. Hij definieerde tolerantie zoals hij dat in zijn ‘Brandende Kwestie’ had gedaan, maar voegde daar de volgende zinsnede aan toe: ‘Een gemeenschappelijk respect voor de grondregels van onze democratische rechtsstaat’. Dat was het element dat ik eerder miste. Aan het einde van zijn toespraak beschreef Van Thijn vier scenario's. Het vierde scenario had zijn voorkeur. Dat was het interculturele scenario, waarin de pluraliteit vooropstond en waarin de verschillende culturen interactief met elkaar omgingen. Van Thijn stond een samenleving voor, kortom, waarin wij ‘gemeenschappelijk een aantal eigentijdse non-moralistische (dat wil zeggen niet op het privédomein gerichte) waarden en normen ontwikkelen’. Het heeft iets aantrekkelijks, is mijn commentaar, zo'n utopie van verschillende culturen die in een moesjawara gemeenschappelijke waarden en normen ontwikkelen, maar zij is niet erg realistisch. Geef mij maar de wet. Mijn voorkeur heeft het tweede door Van Thijn geschetste scenario, door hem het neoliberale of het ‘melting pot-scenario’ genoemd. Dit komt neer op het huidige minderhedenbeleid, gericht op integratie en inburgering. Het gaat uit van een plurale samenleving, waarin alle burgers als individu gelijke rechten en plichten hebben. Herman van Gunsteren, auteur van het WRR-rapport Eigentijds burgerschap, meent dat zo'n samenleving geen ‘gemeenschappelijkheid’ behoeft. Dat is nu juist het bezwaar van Van Thijn, die zei dat ‘een plurale samenleving waarin iedereen op zichzelf is aangewezen en waarin geen gemeenschappelijke waarden en normen gelden, een waarde(n)loze samenleving is’. Hij vergat de wet. Ik zeg het voor de tweede keer. Ik kom daar later op terug.Ga naar eind7 Intussen moest ik beleid voor mijn fractie ontwikkelen, | |
[pagina 20]
| |
en snel ook. Samen met mijn woordvoerder Clemens Cornielje besloot ik tot de volgende drieslag: beperk de immigratie, bestrijd de discriminatie, bevorder de integratie. Wat betreft het eerste punt was ik onder de indruk van de positieve invloed op de integratie die in de Verenigde Staten in de jaren twintig van de vorige eeuw was uitgegaan van de beperking van de immigratie. Van Thijn citeert Castles en Miller in hun boek The Age of Migration.Ga naar eind8 ‘Een restrictief toelatingsbeleid, wil men de integratie van nieuwkomers goed laten verlopen, is een noodzakelijk beleidsinstrument.’ Het tweede punt - bestrijd discriminatie - had als gevolg een motie van VVD, GroenLinks en D66 waarin werd gevraagd om een Wet bevordering evenredige arbeidskansen allochtonen, die er ook is gekomen. De motie is ingelijst en hangt nu aan de muur even buiten de vergaderzaal van de Tweede Kamer. De integratie, ten derde, werd door niets zozeer bevorderd als door betaalde arbeid. Vandaar de slagzin waarmee de VVD de verkiezingen van 1994 inging: werk, werk en nog eens werk. In die tijd heb ik ook twee boeken gepubliceerd. Islam & de Democratie (1994) was het verslag van een ontmoeting tussen de moslimgeleerde Mohamed Arkoun - nu helaas overleden - en mijzelf. Het boek is niet erg geslaagd, ten dele omdat mijn kennis van de theologie van de islam onvoldoende was; ten dele ook omdat Arkoun om de hete brij heendraaide. Het andere boek heet Moslim in de polder (1997). Ik vond dat het tijd was geslaagde moslims aan het woord te laten. Mijn latere collega Oussama Cherribi heeft mij daartoe kennis laten maken met zeven moslims, behorende tot verschillende stromingen van dat geloof. Dat boek was redelijk succesvol. De politiek ging intussen natuurlijk door. Onder de slagzin ‘Nederland bekent kleur’ had een grote manifestatie plaats op de Dam in Amsterdam. De optocht zou vandaar naar het Museumplein gaan. Ik besloot mee te lopen. De ont- | |
[pagina 21]
| |
vangst was zonder meer onvriendelijk. Erica Terpstra en Hans Dijkstal liepen met mij mee, wat heel aardig van hen was. Later heb ik gehoord dat een stille mij begeleidde voor het geval dat de zaak uit de hand zou lopen. In maart 1995 hadden verkiezingen voor Provinciale Staten plaats. Enige weken daarvoor vonden twee leden van het Europarlement, Hanja Maij-Weggen en Arie Oostlander, beiden van het CDA, dat toen in de oppositie zat, het nodig het vuur op mij te openen. Hanja vergeleek mij met Filip Dewinter, leider van het Vlaams Blok. Arie zei: ‘Een stap verder op die weg (namelijk die van mij) en de stenen vliegen door de ruiten.’ Daartoe aangemoedigd door een tamelijk rechts lid van de CDA-fractie in Den Haag, heb ik verontschuldigingen geëist - niet van Hanja en Arie maar van het bestuur van het CDA. Naar het schijnt heeft dat tot diep in de nacht over deze zaak vergaderd. Het werd een rel. Die heeft voor mijn partij goed uitgepakt. Het gevolg was dat de VVD in de Eerste Kamer groter werd dan de PvdA en D66 tezamen. Als coalitiegenoten hadden wij de gewoonte elke woensdag op het Torentje te lunchen. Ik noemde dat het broodje-Kok. Ik kan u verzekeren dat de heren Kok en Van Mierlo not amused waren toen wij elkaar de eerste keer na de verkiezingen ontmoetten. Ik verdedigde mij tegen de aantijging dat ik in de verkiezingscampagne onderbuikgevoelens had aangewakkerd. Ik wees op de rel met Hanja en Arie. Maar het mocht niet baten. Het was allemaal mijn schuld. Van Mierlo in het bijzonder was zuur. Hij vergeleek de hele discussie met een grote donderwolk die boven de horizon hing en waar hij niets aan kon doen. Achteraf heb ik over de hele toestand hartelijk moeten lachen. De nieuwe eeuw werd ingeluid door een artikel van Paul Scheffer in NRC Handelsblad met de titel: ‘Het multiculturele drama’ (29 januari 2000). ‘Een gemakzuchtig multiculturalisme maakt school omdat we onvoldoende onder woor- | |
[pagina 22]
| |
den brengen wat onze samenleving bijeenhoudt,’ schreef hij en hij noemde de slagzin ‘integratie met behoud van identiteit’ een vrome leugen. Op zichzelf was dit alles eerder door anderen gezegd, maar toch was het goed dat een prominent lid van de PvdA een kritisch geluid liet horen. Die partij begroette zijn artikel overigens met een koude douche. In een tweede artikel twee maanden later ging Scheffer in op de kritiek. Hij somt daarin een aantal bezwaren op die tegen zijn artikel waren ingebracht. Een daarvan luidt dat ‘het pleidooi voor een overdracht van taal, geschiedenis en rechtscultuur aan de minderheden een teken van het overdreven geloof in de eigen cultuur (is), die niet past in een postnationale wereld’. Een postnationale wereld? Een loepzuiver voorbeeld van een ideologie die de waarneming blokkeert.
Over vijf dagen is het de tiende keer dat wij 9/11 herdenken. Dat was een gruwelijke gebeurtenis, want ongeveer drieduizend mensen vonden daar de dood, velen verbrandden levend. Wat was de oorzaak van die aanslag? In de Belle Epoque hebben wij ook met terrorisme te maken gehad. Alleen al zes staatshoofden werden vóór 1914 vermoord: president Marie François Carnot van Frankrijk in 1894; premier Antonio Cánovas van Spanje in 1897; keizerin Elisabeth van Oostenrijk in 1898; koning Umberto van Italië in 1900; president William McKinley van de Verenigde Staten in 1901 en nog een premier van Spanje, José Canalejas, in 1912.Ga naar eind9 Alleen betrof het toen enkelen en niet velen zoals in New York en later Londen en Madrid. In de Belle Epoque was de oorzaak anarchisme, nu ging het om islamitisch ressentiment. Hoe zit dat? In de tijd van de grote kalifaten, de Omayaden en de Abbasiden, was de islamitische wereld machtig en welvarend. Dat is nu duidelijk niet meer het geval. Hoe komt dat? Voor islamisten zijn er twee mogelijkheden. Of de Arabische heersers zelf hebben het rechte pad van het geloof verlaten. Ofwel | |
[pagina 23]
| |
het Westen, Amerika voorop, heeft zich op de een of andere slinkse wijze die macht en welvaart toegeëigend. Hoe dan ook, de decadentie van de islamitische wereld zal niet spoedig in haar tegendeel verkeren en het ressentiment zal dienovereenkomstig ons nog lange tijd blijven vergezellen. Ik zie die aanslagen dus niet als teken van kracht maar van zwakte. Ik geef daarmee meteen een antwoord aan hen, zoals de voormalige secretaris-generaal van de NAVO Willy Claes en ook Geert Wilders, die menen dat de islam voor Europa een bedreiging inhoudt. Dat is niet zo. De islam houdt geen gevaar in voor het Westen. Integendeel: het is het Westen met zijn ideeën over democratie, individualisme en pluralisme dat een gevaar inhoudt voor de islam.Ga naar eind10 Hoe staat het overigens met de dreiging van terroristische acties in Nederland? De AIVD constateert dat ‘de groei van de salafistische beweging in Nederland stagneert. (...) Daarmee lijkt een deel van de voedingsbodem voor radicalisering verdwenen. (...) Gewelddadige geluiden zijn langzaam maar zeker uit salafistische moskeeën verdwenen.’Ga naar eind11 Dat klinkt geruststellend. Maar wij moeten natuurlijk rekening blijven houden met de mogelijkheid dat iets uit het buitenland komt overwaaien. Het is verder opvallend dat moslims in Nederland zeer beheerst hebben gereageerd op de film Fitna van Geert Wilders, zeker vergeleken met de heisa die in en voor Denemarken is ontstaan naar aanleiding van de Mohamed-cartoons. Toen kwam de ‘Orkaan Ayaan’, om de titel van het boek over haar van Berkeljon en Wansink te citeren.Ga naar eind12 Over Ayaan Hirsi Ali - die binnenkort in het huwelijk treedt met de Britse historicus Niall Ferguson - is een oceaan van inkt uitgestort. Ik beperk mij daarom tot een enkel belangrijk punt. Ayaan heeft kritiek op de islam en komt op voor de rechten van vrouwen in de wereld van de islam. Wat verklaart de woede waarmee zich progressief noemende kringen op haar hebben gereageerd? Traditioneel hebben die zich toch altijd onder- | |
[pagina 24]
| |
scheiden door kritiek op de kerk en steun aan de vrouwenbeweging. Maar toen Ayaan werd uitgenodigd het academische jaar 2005-2006 van de Universiteit van Amsterdam met een toespraak te openen, werd een comité van staf en studenten gevormd om dit te verhinderen. Het comité werd voorgezeten door een lid van de Socialistische Internationale. De enige verklaring die ik heb voor deze anomalie is dat Ayaan een beeld verstoort. Een vluchteling behoort hulp en ondersteuning nodig te hebben. Zij moet in Nederland verlangen naar bevestiging van haar culturele identiteit. Bij Ayaan niets daarvan. Zij heeft alles op eigen kracht bereikt. Zij is een inbreekster in het multiculturele paradijs. Dat wordt haar niet vergeven. Nu ik over Ayaan heb gesproken, kan ik er niet omheen iets over Geert Wilders te zeggen. Maar gezien alle publiciteit houd ik het zo kort mogelijk. Ten eerste vind ik het een grof schandaal dat hij dag en nacht moet worden beveiligd, net als Ayaan overigens. Hij is en blijft volksvertegenwoordiger. Ten tweede kennen wij in Nederland nog steeds de vrijheid van meningsuiting. Die geldt ook voor Wilders, ook al zegt hij onzinnige dingen zoals over die kopvoddentax. Waarom zou Wilders niet mogen zeggen dat hij de pest heeft aan de islam? Voldoende protestanten vonden vroeger dat de antichrist in Rome zat. Het is daarom goed dat het idiote proces tegen hem op niets is uitgelopen. Ten derde vormt de vrijheid van godsdienst de grondslag van Nederland. Enigerlei restrictie in de vorm van een verbod van de Koran of zo is daarom volstrekt buiten de orde. Het is best mogelijk dat sommigen aanstoot nemen aan wat Wilders zegt, maar daar moeten ze tegen kunnen. De democratie is niet voor bange mensen. En als het hun niet zint, kunnen ze naar de rechter stappen, waar ze net de kous op de kop hebben gekregen. Is Wilders medeverantwoordelijk, ten slotte, voor het bloedbad in Noorwegen? Dat zou neerkomen op wat de Amerikaanse senator Joseph McCarthy noemde | |
[pagina 25]
| |
‘guilty by association’. Dit is een pervers begrip. Hoe is de situatie nu? In 2006 is bij het CBS een Integratiekaart verschenen. Dat was een ontnuchterend stuk. Het concludeert als volgt: ‘De verschillen in prestaties tussen autochtone en allochtone leerlingen zijn even groot gebleven. Het aantal uitkeringsontvangers is onder de meeste herkomstgroepen erg hoog. Wat betreft de criminaliteit doet de tweede generatie allochtonen het zeker niet beter dan de ouders. Deze tweede generatie zoekt in meerderheid een partner in het land van herkomst. De Nederlandse cultuur wordt vaak als niet passend of zelfs als bedreigend voor de eigen cultuur ervaren.’ In januari 2010 publiceerde het Sociaal en Cultureel Planbureau tien integratietrends die het beeld van 2006 althans ten dele nuanceren. Het belangrijkste aspect is misschien wel de demografie, waar ook Herman Vuijsje de aandacht op heeft gevestigd.Ga naar eind13 Het aantal kinderen per vrouw ligt bij Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie nog maar weinig boven het niveau van autochtone vrouwen, schrijft Vuijsje; bij Turkse vrouwen zelfs daaronder. ‘Sinds een paar jaar is een gemiddeld jong Turks gezin kleiner dan een autochtoon gezin. (...) Hoger opgeleide Turkse en Marokkaanse vrouwen krijgen gemiddeld nog maar één kind, veel minder dan de gemiddelde autochtone vrouw, die 1,8 kinderen krijgt,’ aldus Vuijsje. Dit is natuurlijk een uitstekende ontwikkeling, die de ‘tsunami’ van Geert Wilders totaal ontkracht en de somberheid van Van der Staay en Kok uit 1995 logenstraft. Het SCP beschrijft nog meer goede trends. In het onderwijs lopen allochtone kinderen nog steeds achter bij autochtone, maar het verschil wordt kleiner. Steeds meer migranten studeren in het hoger onderwijs. Steeds meer niet-westerse migranten spreken Nederlands. Steeds minder migranten halen een huwelijkspartner uit het land van herkomst. Steeds meer migranten kunnen tot de middenklasse worden gerekend. | |
[pagina 26]
| |
Deze trends zijn alle positief. Maar er zijn ook ongunstige ontwikkelingen, vooral ter zake van misdaad en werkloosheid. Daar moet nog steeds veel verbeteren. Ahmed Marcouch vindt dat de Marokkaanse gemeenschap zelf tegen de criminaliteit moet optreden. Hij heeft gelijk.Ga naar eind14 De laatste tijd heeft de ene na de andere politicus het multiculturalisme doodverklaard. De Duitse bondskanselier Angela Merkel deed dat. De Franse president Nicolas Sarkozy deed dat. De Britse premier David Cameron - Johnny-come-lately - deed het ook. De vraag is natuurlijk, wat zij bedoelen met het begrip ‘multiculturalisme’. Als zij willen dat iedereen de fundamentele normen van onze samenleving moet respecteren - Cameron wees gedwongen huwelijken van de hand - dan zijn wij gauw klaar. Daar zal iedereen het nu mee eens zijn. Wat nog meer? Collectieve rechten? Daar ben ik geen aanhanger van. Ik ben altijd een tegenstander van de verzuiling geweest, dus ook van collectieve rechten. Dat geldt in het bijzonder voor het onderwijs. Ik verwerp islamitische scholen want ik wil dat moslims en moslima's leren over de Holocaust en de evolutie. Gescheiden scholen zijn een voorbode van een gescheiden samenleving. Fenny Brinkman is uit idealisme onderwijzeres op een islamitische school geworden. Veel zaken zijn daar verboden. Vandaar dat haar boek Haram heet. Toen zij hoorde dat een collega de Jodenvervolging moest ontkennen, heeft zij haar lier aan de wilgen gehangen.Ga naar eind15 Wat betreft alle andere - dus niet essentiële - waarden, houd ik mij vast aan de wet, de hele wet maar dan ook niets dan de wet. Ik juich de boerka niet toe. Maar als sommige moslima's erop staan - vrijwillig of gedwongen door hun man - als de dood van pierlala door de straten van Nederland te schuifelen, dan moeten zij dat maar doen. Wij wonen in een vrij land. | |
[pagina 27]
| |
Deze lezing is ter ere van Hendrik Jan Schoo, die veel over immigratie en integratie heeft geschreven. Ik wil besluiten met enige opmerkingen die Schoo heeft gemaakt in zijn artikel ‘Lof der oppervlakkigheid’ dat is verschenen in de bundel Hoe nu verder. Die bundel uit 2005 bevat 42 visies op de toekomst van Nederland na de moord op Theo van Gogh.Ga naar eind16 Schoo schrijft dat opgelegde aanpassing een heilloze strategie is. Het Westen doet er verstandig aan terughoudend te zijn jegens de islam want vreedzame coëxistentie is het hoogst haalbare. Sta zonder besmuikt cultuurrelativisme voor westerse waarden, schrijft nog steeds Schoo. Ik ben het hier zeer mee eens, evenals met de opmerking dat publiekelijk de wet van het land onverkort heerst want ‘de wet is de moeder van ons aller vrijheid’. |
|