'Het kwantitatieve er'
(1975-1976)–Alied Blom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| ||||||
Het kwantitatieve erAlied Blom | ||||||
[pagina 388]
| ||||||
Het element er vindt men in de literatuur wel gekarakteriseerd als een persoonlijk voornaamwoord in de funktie van een partitieve bepaling bij het telwoord. Men baseert zich hierbij op de historische afleiding van dit woord uit een genitiefvorm van het persoonlijke voornaamwoord, en wellicht speelt ook een rol de overeenkomst die gevoeld wordt tussen zinnen als (1) en (2) en zinnen als (3) en (4), waarin de partitieve voorzetselbepaling er als het ware vervangt.
(3) Ik heb twee van de deelnemers ontmoet. (4) Hij heeft veel van de pakjes over het hoofd gezien.
Tegen deze karakterisering van het element er in de zinnen (1) en (2) zijn verschillende bezwaren aan te voeren. In de eerste plaats kan men stellen dat de suggestie van een partitie van een grotere verzameling in deze zinnen veeleer uitgaat van de telwoorden twee en veel dan van er. Ook in een zin als (5) treft men dit karakter van een ‘relatieve’ hoeveelheidsaanduiding aan, terwijl in deze zin het element er in het geheel niet aanwezig is, zodat dit aspekt van de betekenis wel aan het telwoord verbonden moet worden.
(5) Ik heb twee deelnemers ontmoet.
Bovendien zijn er zinnen als (6) en (7) waarin van een partitieve betekenis in het geheel geen sprake kan zijn.
(6) Je bent me er ook een. (7) Ik vind hèm er een.
In deze gevallen zou dan toch een andere karakterisering van er gegeven moeten worden dan die van partitieve bepaling. In de tweede plaats is het niet te verklaren waarom de hoeveelheidsaanduiding in (1) en (2) steeds telbare verzamelingen betreft, en nooit niet-telbare, zoals men die aan kan treffen in (8).
(8) Ik zag veel van het geld over het hoofd.
In deze squib zal een analyse van zinnen als (1) en (2) voorgesteld worden waarbij er veeleer gezien wordt als de aanduiding van het gekwantificeerde element zèlf, en niet zozeer als de aanduiding van een grotere verzameling waar dit element deel van uitmaakt. Deze analyse sluit aan bij de karakterisering in Bech (1952) van dit er als kwantitatief, waarmee evenèens afstand genomen wordt van de gedachte dat het hier een partitieve bepaling zou betreffen. Er zijn in principe twee manieren waarop aan deze opvatting over er vorm gegeven kan worden. Een eerste mogelijkheid is dat er het hoofd is van de NP waar het telwoord deel van uitmaakt, en dat de oppervlaktepositie ervan toegeschreven wordt aan een extraktietransformatie. Een tweede mogelijkheid is dat er als een proklitisch adverbium in zijn oppervlaktepositie gegenereerd wordt, en dat het zijn kwantitatieve karakter ontleent aan een interpretatief verbonden zijn met het fonologisch niet-gespecificeerde hoofd van de NP waar het telwoord deel van uitmaakt. Hier zal voor de tweede mogelijkheid gekozen worden, zonder dat dit essentieel is voor de verdere argumentatie: dezelfde konklusies kunnen getrokken worden bij een extraktie-oplossing. | ||||||
[pagina 389]
| ||||||
Men kan zich de struktuur van de VP van (1) en (2) dan voorstellen als in (9) aangegeven, gesteld in termen van de ‘bar’-notatie (vgl. Chomsky (1970)) voorzover het verdere betoog argumenten oplevert op dit punt.
(9) (10) Ik heb er nog.
Zoals gezegd dankt er zijn kwantitatieve karakter aan het interpretatief verbonden zijn met de nominale ‘dummy’. Men moet dan aannemen dat de nominale dummy in dergelijke konstrukties het kenmerk [+telbaar] heeft, zodat er alleen bij aanduidingen van telbare hoeveelheden een kwantitatief karakter krijgt. Deze analyse van er impliceert dat een struktuur als (9) ook aanwezig is in een zin als (10). Hoewel hier geen telwoord aanwezig is, moet ook hier een nominale dummy gepostuleerd worden, aangezien anders het kwantitatieve karakter van er onverklaarbaar is. Nog verdergaand kan men stellen dat in deze zin wel degelijk een QP aanwezig is, gerepresenteerd door nog, dat wel meer voorkomt als onderdeel van een QP (vgl. Nog drie deelnemers worden vermist). Uit het feit dat bij weglating van nog in (10) een onwelgevormde zin ontstaat kan men dan vervolgens afleiden dat niet alleen de aanwezigheid van een nominale dummy een voorwaarde is voor het kwantitatieve karakter van er, maar dat ook die van de QP in dit verband essentieel is. Omgekeerd kan de nominale dummy in strukturen als (9) niet zonder binder voorkomen, zoals de ongrammatikale zin (11) uitwijst.
(11) *Ik heb twee Ga naar eind1.
Men moet de nominale dummy bij er dus beschouwen als een ‘gebonden anafoor’, in die zin dat bij een niet gebonden worden ervan een onwelgevormde zin ontstaat. Om te verklaren dat in (3) en (4) de telwoorden wèl zonder er voorkomen, kan men stellen dat ook PP's potentiële binders zijn van nominale dummy's bij QP's. Het partitieve karakter van een PP kan dan, net zoals het kwantitatieve karakter van er, in verband gebracht worden met het interpretatief verbonden zijn met een nominale dummy Ga naar eind2. | ||||||
2.In de vorige sektie is op intuïtief-semantische gronden de mogelijkheid geopperd dat een kwantitatieve interpretatie van er de aanwezigheid vooronderstelt van een nominale dummy met een QP. Ik zal nu aangeven hoe men tot dezelfde konklusie kan komen op basis van de distributie van verschillende hoeveelheidsaaundui- | ||||||
[pagina 390]
| ||||||
dende uitdrukkingen, te zamen met bepaalde aannamen over de strukturele positie van dergelijke uitdrukkingen.
Er zijn redenen om aan te nemen dat er een positioneel onderscheid bestaat tussen een nomen als heleboel en een nomen als hoeveelheid. De argumentatie voor dit verschil berust op een algemeen principe inzake het getal van NP's, dat inhoudt dat het getal van een NP bepaald wordt door het hoofd van die NP. Men kan nu aan de hand van het getal van het finiete werkwoord in de zinnen (12)-(14) vaststellen dat de NP die het nomen hoeveelheid bevat enkelvoudig is, ongeacht het getal van het erop volgende nomen, en dat het getal van NP's met heleboel varieert met het getal van het erop volgende nomen.
(12) Een grote hoeveelheid dozen was/*waren opengegaan. (13) Een heleboel dozen *was/waren opengegaan. (14) Een heleboel materiaal was/*waren onbruikbaar geworden.
Op grond van het genoemde principe kan men dan de konklusie trekken dat het nomen hoeveelheid het hoofd is van de NP waar het deel van uitmaakt, en het nomen heleboel niet. Een soortgelijk verschil kan aangebracht worden tussen de twee betekenissen van het nomen paar. In de betekenis ‘een tweetal’ is dit nomen te beschouwen als het hoofd van de omvattende NP, zoals blijkt uit het enkelvoudig zijn van het finiete werkwoord in (15), in de betekenis ‘een niet nader aangeduid, maar niet te groot aantal’ echter, is het getal van de omvattende NP meervoudig, zoals blijkt uit (16), zodat dit nomen in dit geval niet het hoofd kan zijn van die NP, aangezien het zelf enkelvoudig is.
(15) Eén paar schoenen is helemaal niet meer terecht gekomen. (16) Een paar dozen zijn opengegaan.
Voor de opvatting dat paar in de betekenis ‘niet te groot aantal’ niet het hoofd is van de omvattende NP pleit nog het feit dat een demonstratief pronomen hierbij kongrueert met het nomen rechts van paar, en niet met paar zèlf, zoals blijkt uit (17); in zin (18) kan paar alleen op een tweetal slaan, zodat in dit geval paar wèl als het hoofd van de NP kan worden aangemerkt.
(17) Die paar boeken kunnen er nog wel bij. (18) Dat paar schoenen heb ik weggegooid.
Een zelfde onderscheid kan gemaakt worden tussen de twee betekenissen van een stel. Nu is in de literatuur het voorstel gedaan om een paar in de betekenis ‘niet te groot aantal’ te analyseren als een telwoorduitdrukking (vgl. De Rooij (1970)). Dit lijkt niet onredelijk, te meer daar paar in deze betekenis zèlf niet gekwantificeerd kan worden (in drie paar sokken is weer de betekenis ‘een tweetal’ aanwezig), en een soortgelijk voorstel zou dan gedaan kunnen worden ten aanzien van de nomina stel (in één betekenis) en heleboel. Gegeven een analyse als QP van deze elementen, zou men verwachten dat zij behalve met een lexikaal hoofd, ook met een dummy-hoofd voor kunnen komen, | ||||||
[pagina 391]
| ||||||
een situatie waarin onder de hier voorgestelde analyse de aanwezigheid van een binder noodzakelijk is. En inderdaad kunnen de betreffende nomina in die gevallen voorkomen met het kwantitatieve er, zoals in (19) en (21), met een partitieve PP, zoals in (20) en (22), maar niet geheel onafhankelijk, zoals in (23) en (24), waar heleboel een niet-telbare hoeveelheid uitdrukt, en paar ‘een tweetal’ betekent.
(19) Ik heb er een heleboel laten liggen. (20) Een heleboel van de stukken waren beschadigd. (21) Hij heeft er een paar over. (22) Een paar van de deelnemers zijn helemaal niet teruggekomen. (23) Ik heb nog een heleboel. (24) Hij heeft een paar laten liggen.
Een nomen als hoeveelheid daarentegen, is zélf het hoofd van de NP waar het deel van uitmaakt. Onder de hier voorgestelde analyse zou dit nomen niet in relatie moeten kunnen treden met het kwantitatieve er, aangezien er geen dummy-knoop voorhanden is waaraan er zijn kwantitatieve karakter zou kunnen ontlenen. En inderdaad kan in een zin als (25) er niet kwantitatief geïnterpreteerd worden, maar is het noodzakelijkerwijs een lokatief adverbium.
(25) Ik heb er een grote hoeveelheid laten liggen.
Men kan dan stellen dat de interpretatiefeiten inzake zinnen met nomina als paar, heleboel en hoeveelheid, te zamen met onafhankelijk gemotiveerde aannamen omtrent hun strukturele positie, ook leiden tot de konklusie dat het bijzondere karakter van het kwantitatieve er bepaald wordt door een semantische relatie met een nominale dummy bij de met er geassocieerde QP. | ||||||
3.In de vorige sekties is geen specifieke uitspraak gedaan over de kategoriale status van de nominale dummy bij het kwantitatieve er. Dit element nu, behoeft niet noodzakelijkerwijs een lexikale kategoriestatus te hebben, het kan in principe ook een element van een hogere kategorie zijn, aangezien er, sinds in Chomsky (1970) het onderscheid tussen syntaktische kategorieën en syntaktische kenmerken is opgeheven, ook eindelementen gepostuleerd kunnen worden van een niet-lexikale kategorie. Ik zal nu laten zien hoe men tot een bepaalde konklusie kan komen op dit punt, op basis van observaties inzake de distributie van diverse typen bepalingen in de NP, gekombineerd met bepaalde aannamen over de strukturele positie van die bepalingen. Men kan stellen dat het niet onredelijk is om in de NP twee QP-posities aan te nemen. Eén QP-positie zou dan ingenomen worden door de ‘relatief’-kwantificerende telwoorden een, twee (etc.), veel, weinig, genoeg, en ook door het element al. Deze QP-positie moet zich links van de Determinator bevinden, zodat de volgorde der elementen in al zijn boeken verkregen kan worden. De tweede QP-positie bevat telwoorden die iets zeggen over de hoeveelheid-in-absolute-zin, en die daardoor in feite meer kwalificerend dan kwantificerend van aard zijn. Hiertoe be- | ||||||
[pagina 392]
| ||||||
horen de telwoorden vele, weinige, sommige, verscheidene, enige, en ook de bepaalde hoofdtelwoorden kunnen onder deze QP voorkomen. Deze QP-knoop moet zich dan rechts van de Determinator bevinden, zodat de volgorde der elementen in Jan z'n vele vrienden en de dertig deelnemers verkregen kan worden. Verder is het niet onredelijk om te stellen dat deze laatste QP op één lijn staat met de AP, die evenals deze QP, kwalificerend van aard is. Men zou op grond van deze overwegingen een strukturering van de NP voor kunnen stellen zoals weergegeven in (26), waarin iedere QP/Det als ‘specificeerder’ van een eigen substruktuur optreedt.
(26) Het is duidelijk dat (26) slechts één van de vele mogelijke struktureringen van de NP te zien geeft, en dus slechts kan gelden als een aannemelijk lijkend uitgangspunt bij een exploratief onderzoek naar het kwantitatieve er. Men kan dan vervolgens observeren dat de elementen die hier ondergebracht zijn onder de N̄ niet samen kunnen gaan met het kwantitatieve er. Men vergelijke de zinnen (27)-(30), waarin er uitsluitend als lokaal adverbium genomen kan worden, en niet als het kwantitatieve adverbium Ga naar eind3.
(27) ik heb er drie blauwe zien liggen. (28) Ik heb er vele zien vallen. (29) Ik heb er sommige gezien. (30) Hij liet er enige achter.
Deze interpretatiefeiten kunnen verklaard worden wanneer men aanneemt dat de nominale dummy bij het kwantitatieve er niet van de kategorie N is, maar van een hogere, bijvoorbeeld N̄, zoals aangegeven in (31).
(31) Het is duidelijk dat een kwantitatieve interpretatie van het adverbium er de aanwezigheid van AP's en QP2's onder deze analyse principieel uitsluit, aangezien dan de expansie van N̄ tot QP2 AP N in het geheel niet heeft plaatsgevonden. Men kan dan stellen dat er, door de interpretatiefeiten inzake de zinnen (27)-(30) | ||||||
[pagina 393]
| ||||||
te interpreteren in termen van een kategoriaal gesuperordineerd zijn aan de verschillende elementen van de nominale dummy bij er, bepaalde konklusies getrokken kunnen worden inzake de kategorie van die nominale dummy: dit element moet van een hogere kategorie zijn dan N, bijvoorbeeld N̄.
De kwantitatieve interpretatie van er kan ook niet tot stand komen bij de aanwezigheid van een element in de Det-knoop, zoals de zinnen (32)-(34) uitwijzen, die, zo zij interpreteerbaar zijn, er niet als kwantitatief adverbium bevatten, maar als lokaal adverbium.
(32) *Ik heb er die. (33) *Hij kiest er mijn. (34) ?Welke heb jij er?
Men kan deze feiten niet verklaren met behulp van een kenmerk [-def] op de nominale dummy bij er, aangezien het vraagwoord welke, dat ook dit kenmerk bezit, evenmin gekombineerd kan woorden met een kwantitatief geinterpreteerd er. De hierboven vermelde konditie op de interpretatie van er, die de aanwezigheid van een QP verplicht stelt, biedt echter wèl een verklaring, aangezien deze knoop in (32)-(34) niet aanwezig is. Er is echter ook nog een andere verklaring mogelijk voor de interpretatie van de betreffende zinnen, en die houdt in dat de dummy bij er niet van de kategorie N̄ is maar van de kategorie N̿. Men kan dan stellen dat het niet voorkomen van het kwantitatieve er met elementen uit Det verklaard wordt uit het feit dat de Det en de nominale dummy bij er deel uitmaken van alternatieve expansies van een en dezelfde kategorie. Aangezien er echter vooralsnog geen gronden zijn om aan een van deze twee verklaringsmogelijkheden de voorkeur te geven, wordt de kwestie of de nominale dummy bij er van de kategorie N̄ is, of van de kategorie N̿, hier opengelaten. | ||||||
4.In deze sektie zal aangegeven worden hoe men op grond van observaties inzake de distributie van PP's en S-en in de NP, te zamen met bepaalde aannamen omtrent hun strukturele positie, tot konklusies kan komen inzake het kwantitatieve er die overeenstemmen met de tot nu toe bereikte konklusies. In Chomsky (1970) is de N̄-knoop ingevoerd om een nomen in een relatie te brengen met zijn voorwerpen die verschilt van die welke het nomen onderhoudt met andere elementen in de NP, bijvoorbeeld met elementen in de Determinator. Nu zou men kunnen stellen dat naast deze positie voor PP's en S-en in voorwerpsrelatie met het nomen een tweede positie in de NP gepostuleerd moet worden voor PP's en S-en en die meer het karakter hebben van een bepaling bij het nomen, zoals betrekkelijke bijzinnen en bijvoeglijke PP's. Het ligt voor de hand om deze elementen, die semantisch in een lossere relatie staan tot het nomen, ook; struktureel in een losser verband te plaatsen, bijvoorbeeld door ze onder de [N ==] in een struktuur als (26) te lokaliseren. Onafhankelijke evidentie voor een positioneel onderscheid tussen bepalingen en voorwerpen in de NP levert de distributie van reflexieve pronomina op. Zoals men aan de zinnen (35)-(38) kan zien, kan een reflexivum in een voorwerps-PP, | ||||||
[pagina 394]
| ||||||
een possessieve NP in de Determinator als antecedent nemen, maar een reflexivum in een bepaling, niet.
(35) Hun brieven aan elkaar waren voor publikatie bestemd. (36) Hun verhalen over elkaar wekten ieders lachlust op. (37) *Hun onderneming met elkaar werd een groot succes. (38) *Hun ringen met elkaars initialen zijn nooit teruggevonden.
Nu is in Daalder & Blom (1976) een konklusie bereikt over de strukturele positie van reflexieven ten opzichte van hun antecedent, die inhoudt dat de positie van het antecedent ‘superieur’ moet zijn ten opzichte van die van het reflexivum. De onmogelijkheid van de anaforische relatie in (37) en (38) kan met behulp van deze konditie verklaard worden, wanneer men aanneemt dat de PP's daarin onder de N̿-knoop gelokaliseerd zijn. De positie van het possessivum is dan niet superieur ten opzichte van de positie van het reflexivum. De observaties inzake anaforische relaties in NP's wijzen op de noodzaak van een positioneel onderscheid tussen voorwerpen en bepalingen in NP's. Voor verdere evidentie voor dit onderscheid vgl. Zwarts (1976). Nu kan men observeren dat het kwantitatieve er niet kan samengaan met PP's en S'en die in een voorwerpsrelatie staan tot het veronderstelde hoofd van de NP, maar wel met PP's en S'en die meer het karakter hebben van een bepaling bij dat dummy-hoofd. Zo kan in (39) er…een niet geassocieerd worden met een nomen als onderbreking, en in (40) kan het niet een brief betreffen, terwijl in (41) geen sprake kan zijn van een bewijs van iets; in (42) en (43) daarentegen, bestaat er geen enkele restriktie op de interpretatie, en kunnen de PP en de S zonder meer met de nominale dummy geassocieerd worden.
(39) Ik heb er een van de werkzaamheden toegestaan. (40) Ik heb er een aan mijn tante onderschept. (41) Ik heb er nog nooit een gezien dat de aarde plat was. (42) Ik heb er drie met een witte staart gezien. (43) Er waren er drie die weigerden.
Ook hier kan men dus de konklusie trekken dat de dummy bij het kwantitatieve er van een hogere kategorie is dan N, opdat het voorkomen van voorwerps-PP's en -S'en in NP's die geassocieerd zijn met het kwantitatieve er op principiële wijze uitgesloten kan worden Ga naar eind4.
In deze squib heb ik laten zien hoe men kan argumenteren voor een analyse die het kwantitatieve karakter van het adverbium er in verband brengt met een interpretatief verbonden zijn van dat adverbium met de nominale dummy van de NP die ook de bij er behorende QP domineert. Vervolgens heb ik laten zien hoe men bepaalde konklusies kan trekken inzake de kategoriale status van dit dummy-element, door observaties inzake het niet voorkomen van er met bepaalde konstituenten in de NP te beschouwen als een indikatie van een kategoriaal gesuperordi-neerd zijn aan die konstituenten van de door er gebonden dummy. | ||||||
[pagina 395]
| ||||||
Bibliografie
|
|