Leven in het verleden. Verzamelde aforismen
(1996)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Verantwoording1 InleidingOp uitnodiging van zijn vriend Jan Greshoff vertrok J.C. Bloem half december 1947 naar Zuid-Afrika. Hij zou er een half jaar blijven. Greshoff had een hele rondreis georganiseerd die Bloem voerde langs bekende plaatsen als Johannesburg, Pretoria, Durban, Bloemfontein en Stellenbosch. Onderweg gaf Bloem lezingen, die bestonden uit een korte inleiding gevolgd door een voordracht uit eigen werk. Van de lezing op 23 februari 1948, in Worcester ten oosten van Kaapstad, is het schema van de inleiding bewaard gebleven. Eerst zou Bloem betogen dat zijn poëzie ‘geen commentaar noodig’ had, vervolgens zou hij ingaan op de ‘taal’ van zijn gedichten in relatie tot ‘tijdloosheid’ en de ‘tijd waarin’ de eerste gedichten waren ontstaan, namelijk die van vóór 1914. Dat was de tijd van de ‘Beweging’ waarover Bloem het vervolgens zou hebben. Verder zou hij wijzen op het verschil tussen zijn jeugdpoëzie en zijn latere werk: ‘Jeugdgedichten te breedsprakig. Toch ook iets, later niet meer, concieser maar minder creatief.’ Ga naar voetnoot1 Hoewel Bloem zich verschillende malen tegenover Greshoff beklaagde over het volle programma met de vele lezingen, bevielen het land en de mensen hem goed. Op 7 maart 1948 schreef hij vanuit Stellenbosch aan zijn uitgever A.A.M. Stols: ‘Overigens heb ik het hier erg prettig. Z.Afrika is in menig opzicht een heerlijk land en de menschen doen wat zij kunnen om het je naar den zin te maken. Toch zou ik, als die verdomde bolsjewiki er niet waren, op den duur liever in Holland wonen dan hier, maar gezien dat die ellendelingen | |
[pagina 156]
| |
er nu eenmaal wèl zijn, geloof ik, dat er geen land ter wereld is (natuurlijk buiten Europa) waar ik liever zou willen wonen dan hier. Sinds Woensdag ben ik hier gelogeerd bij prof. Malherbe, erg gezellig. Morgen ga ik mijn “tournee” beginnen. Ik ga eerst naar Johannesburg voor een week, ik logeer daar bij de Wesselsen (Elisabeth Eybers). Precies een maand later hoop ik in Kaapstad terug te zijn. Ik wou, dat het al zoo ver was, want ik zie wel tegen al die lezingen op.’ Ga naar voetnoot2 Bloem had de gewoonte zijn gedichten te noteren in cahiers. Een van zijn werkschriften had hij op reis meegenomen, maar hij kwam in Zuid-Afrika niet tot het schrijven van gedichten. Alleen maakte hij een spottend kwatrijn op Vestdijk na lezing van nummer 9 van het Zuid-Afrikaanse tijdschrift Standpunte, waarvan Greshoff redacteur was. In het bewuste nummer stond een van Vestdijks essays uit de serie ‘Essays in duodecimo’. Ga naar voetnoot3 Bloem schreef in zijn werkschrift: Standpunte 9
Ook al vermomde ik mij als Eskimo,
Al prees ik Mohammed of Boedda heilig,
Het zou niets baten: nergens is men veilig
Voor een essay in duodecimo.
Kaapstad, 26.1.'48
Het was niet de enige keer dat Bloem zo op de literaire actualiteit reageerde. Bij het verschijnen van het boekje Swordplay-Wordplay, de polemiek in kwatrijnen van Roland Holst en Vestdijk, Ga naar voetnoot4 noteerde Bloem in zijn werkschrift: | |
[pagina 157]
| |
Zie hoe Bergen paart met Doorn.
Wie is penis, wie vagijn?
't Geeft niet. Wat er wordt geboren
Is ten slotte een kwatrijn.
A'dam, 11 Aug. '50
Het bewuste nummer van Standpunte bevatte naast Vestdijks essay een bijdrage van Greshoff. Onder de titel ‘Mengelmeningen’ publiceerde hij een reeks korte uitspraken over uiteenlopende onderwerpen. Enkele maanden eerder was al een reeks van hem verschenen onder de titel ‘Twistappels’. Ga naar voetnoot5 Waarschijnlijk geïnspireerd door deze twee reeksen schreef Bloem tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika een vergelijkbare reeks onder de titel ‘Op- en aanmerkingen’ die in het augustusnummer van Standpunte verscheen. Ga naar voetnoot6 Na terugkeer in Nederland is Bloem doorgegaan met het noteren van ‘Op- en aanmerkingen’. In mei 1952 verscheen ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag bij C.P.J. van der Peet een bundel van 77 markante uitspraken onder de titel Aphorismen Ga naar voetnoot7 Het bundeltje bevatte 24 nummers uit de eerder in Standpunte gepubliceerde reeks ‘Op- en aanmerkingen’, de andere waren nieuw. In een prospectus werd het boekje als volgt aangekondigd: ‘Op 10 Mei 1952 wordt de dichter J.C. Bloem 65 jaar. Bij deze gelegenheid verschijnt van zijn hand een bundel aphorismen. Voor de vele vrienden van de dichter zal deze uitgave geen verrassing zijn. Wie het genoegen had ooit een avond in zijn gezelschap te verkeren, zal herhaaldelijk getroffen zijn door de markante uitspraken van deze boeiende causeur. J.C. Bloem is een fijnproever, niet alleen op het gebied | |
[pagina 158]
| |
van de poëzie, maar op welhaast ieder levensterrein. Men kan dus niet verwachten, dat hij alle aphorismen, die hij bij tal van gelegenheden heeft uitgesproken, zou hebben opgetekend, laat staan gepubliceerd of gebundeld. Dit boekje bevat dus als het ware een door hemzelf gemaakte bloemlezing van 76 aphorismen, die geen enkele genieter van Bloem's poëzie zich mag laten ontgaan.’ Het initiatief voor de uitgave was waarschijnlijk uitgegaan van C.P.J. van der Peet of van diens medewerker Karel van Boeschoten. Van der Peet was als boekhandelaar in Indië begonnen. Na de oorlog kocht hij De Moderne Boekhandel in Amsterdam. Hij vestigde zich in de Leidsestraat. Uit liefhebberij gaf hij ook boeken uit. In de jaren vijftig nam hij de eveneens in Amsterdam gevestigde uitgeverij ‘De Spieghel’ over. Het fonds van Van der Peet omvatte behalve enkele literaire uitgaven verschillende boeken over Indonesië en kinderboeken. Ga naar voetnoot8 Bloem leerde Van der Peet via De Moderne Boekhandel kennen. Voor het glas-in-loodraam dat Laurens Bleeker voor de boekhandel had gemaakt, schreef Bloem de volgende tekst: De mens verarmt niet maar verrijkt
Waar Hermes naar de Muze kijkt.
De typografie van Bloems Aphorismen werd verzorgd door Helmut Salden. Naast de gewone uitgave, gedrukt op chamoix-getint papier, verscheen in een oplage van 50 exemplaren een luxe-editie. De genummerde exemplaren van de luxe-editie waren gedrukt op Ossekop, door Bloem gesigneerd, en voorzien van zijn portret. Dit was de foto van Edith Visser die later ook is gebruikt in de uitgave van Bloems Verzamelde gedichten. Ook in de gewone exemplaren | |
[pagina 159]
| |
van de Aphorismen is de foto van Edith Visser ingeplakt. Op 17 maart 1952 schreef Bloem aan Edith Visser: ‘Natuurlijk vind ik dat heel best; ik heb nu een dubbele reden om te hopen, dat het boekje goed verkocht wordt, omdat ik er dan zoowel jou buidel als de mijne mee spek. Ik ga Donderdag even naar A'dam en zal dit dan tegen Karel v.B. zeggen.’ Ga naar voetnoot10 Bloems vaste uitgever, A.A.M. Stols, was zeer ontstemd over de verschijning van de Aphorismen bij Van der Peet. J.-P. Barth, de zaakwaarnemer van Stols, schreef erover aan Greshoff: ‘Daarnaast komt nog, dat Bloem geen goede indruk heeft gemaakt met het aanbieden van zijn Aphorismen aan C.A.v.d.Peet inplaats van aan de Uitgeverij Stols, temeer bevreemdend omdat elke financiele wens van Bloem door mij werd vervuld.’ Ga naar voetnoot11 In zijn recensie van de Aphorismen merkte Greshoff op: ‘Wanneer ik critiek op deze aphorismen uitoefen, dan beperk ik mij tot een vraagstuk van vorm. Naar mijn opvatting en smaak behoren aphorismen [...] scherp, bondig, nauwkeurig geformuleerd, als een diamant geslepen te worden. Wat Bloem hier aanbiedt zijn eigenlijk geen aphorismen doch aantekeningen. Aantekeningen mogen wel wat losjes en gemoedelijk neergeschreven zijn.’ Ga naar voetnoot12Bloem reageerde in een brief van 12 december 1952: ‘Je had volkomen gelijk wat de titel betreft, maar deze was dan ook niet van mij.’ Ga naar voetnoot13 Bloems aforismen mogen dan die kwalificatie nauwelijks | |
[pagina 160]
| |
verdienen, hetzelfde geldt voor de verschillende bundeltjes van Greshoff zelf en van Bloems vrienden en collega's Van Vriesland en Roland Holst. Ga naar voetnoot14 De eerstgenoemde publiceerde eveneens in 1952 het bundeltje Vereenvoudigingen, een jaar later gevolgd door Kortschrift. Ga naar voetnoot15 Volgens de recensent van De tijd ging het bij de bundeltjes van Bloem en Van Vriesland niet om aforismen: ‘Het zijn losse volzinnen, vluchtige invallen, waardeerbare uitspraken, soms zeer karakteristieke opmerkingen, maar slechts zelden vertonen zij het klassieke voorkomen van een aphorisme.’ Ga naar voetnoot16 Roland Holsts bundeltje Kort uit 1967 lijkt nog het meest op Bloems Aphorismen. In beide boekjes zijn sommige uitspraken eerder kleine essays dan korte, puntige statements. Behalve door het ontbreken van een treffende formulering zijn ze ook wat de inhoud betreft geen echte aforismen; ze ontberen te veel het paradoxale element en het subtiele evenwicht van scherpte en geestigheid. In juni 1954 begon Bloem aan een nieuwe serie aforismen. Ga naar voetnoot17Hij gebruikte daarvoor een werkschrift dat hij in mei 1945 had gekocht voor een reeks kleine essays die hij al jaren van plan was te schrijven. Het schrift bevatte het bekende essay ‘Het Panorama Mesdag’ en de aanzet voor twee andere essays. Daarna was het jarenlang ongebruikt gebleven. Vanaf juni 1954 tot december 1962 schreef Bloem op de nog lege bladzijden 53 nieuwe uitspraken onder de titel ‘Aphorismen II’. Indachtig de kritiek van Greshoff schrapte hij deze titel | |
[pagina 161]
| |
weer en noteerde ernaast ‘Afrekeningen’, maar ook die titel beviel Bloem niet. Hij schrapte hem en schreef boven de doorhalingen ‘Obiter dicta. (Augustine Birrell)’. Deze aantekening verwijst naar de series kleine essays die de Engelse politicus en literator Augustine Birrell (1850-1933) onder de titel Obiter dicta in twee bundels uitgaf (1884 en 1887). Waarschijnlijk heeft Bloem dus voor zijn tweede serie aforismen de titel ‘Obiter dicta’, of de Nederlandse vertaling ervan (‘Terloops gemaakte opmerkingen’) overwogen. Het werkschrift met de aforismen, dat na Bloems dood in het bezit is gekomen van Clara Eggink, is inmiddels verloren gegaan; de bladzijden met de aforismen zijn alleen in fotokopie overgeleverd. De erin voorkomende aforismen zijn tot dusver nooit gepubliceerd. In zijn aforismen - dat geldt ook voor de nagelaten - toont Bloem zich een onvervalste laudator temporis acti, een verheerlijker van lang vervlogen tijden. Voor hem was de tijd van vóór 1914, of liever nog van vóór de Franse Revolutie, het, helaas onbereikbaar geworden, ideaal dat hij telkens opnieuw zijn tijdgenoten voorhield. Die gelukkige tijden waren nog niet geïnfecteerd door democratie, socialisme en andere in Bloems ogen verderfelijke ideeën en stromingen. Ongetwijfeld had Bloem van de achttiende en negentiende eeuw een sterk geïdealiseerd beeld dat weinig met de toenmalige werkelijkheid overeenkwam. Hij zal dat zeker ook beseft hebben. Desondanks was voor hem het heden in alle opzichten minder. De ellende was begonnen met de Franse Revolutie en sindsdien gold Bloems bekende uitspraak: ‘Iedere verandering is een verslechtering, zelfs een verbetering’. Ga naar voetnoot18 |
|