De brieven van J.C. Bloem aan Aart van der Leeuw
(1979)–J.C. Bloem– Auteursrechtelijk beschermd16Alice Meynell. To Any Poet.
Thou who singest through the earth
All the earth's wild creatures fly thee;
Everywhere thou marrest mirth, -
Dumbly they defy thee;
There is something they deny thee.
Pines thy fallen nature ever
For the unfallen Nature sweet.
But she shuns thy long endeavour,
Though her flowers and wheat
Throng and press thy pausing feet.
Though thou tame a bird to love thee,
Press thy face to grass and flowers,
All these things reserve above thee
Secrets in the bowers,
Secrets in the sun and showers.
Sing thy sorrow, sing thy gladness,
In thy songs must wind and tree
Bear the fictions of thy sadness,
Thy humanity.
For their truth is not for thee.
Wait, and many a secret nest,
Many a hoarded winter-store
Will be hidden on thy breast.
Things thou longest for
Will not fear or shun thee more.
| |
[pagina 47]
| |
Thou shalt intimately lie
In the roots of flowers that thrust
Upwards from thee to the sky,
With no more distrust,
When they blossom from thy dust.
Silent labours of the rain
Shall be near thee, reconciled;
Little lives of leaves and grain,
All things shy and wild,
Tell thee secrets, quiet child.
Earth, set free from thy fair fancies
And the art thou shalt resign,
Will bring forth her rue and pansies
Unto more divine
Thoughts than any thoughts of thine.
Nought will fear thee, humbled creature.
There will lie thy mortal burden
Pressed unto the heart of Nature,
Songless in a garden,
With a long embrace of pardon.
Then the truth all creatures tell,
And His will Whom thou entreatest,
Shall absorb thee; there shall dwell
Silence, the completest
Of thy poems, last, and sweetest.
Amf. Vrijd. 26 Sept. '13.
B.A. Gisteren kreeg ik van mijn boekhandelaar de Collected Poems van Alice Meynell, die allerprachtigst zijn.Ga naar voetnoot68 Een van de mooisten heb ik hierbij voor je overgeschreven, ter kennismaking. Ook zij is een natuurdichter, al is misschien haar gevoel ervoor anders dan het jouwe - waarvan ik trouwens nog zoo zeker niet ben. Mij dunkt, dit gevoel van vreemdheid temidden der natuur, waarin men pas door den dood wordt opgelost, moet ook jij wel gekend hebben. Zij is verder een religieuze dichteres, zooals je o.a. uit de laatste strophe kunt zien, ik hoop, | |
[pagina 48]
| |
Blad 1, 2 en 3 van een brief van 26 september 1913, door
J.C. Bloem ann Aart van der Leeuw, waarin hij ‘To any Poet’ van
Alice Meynell opnam
| |
[pagina 49]
| |
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
dat jij, niettegenstaande je notore antikerkelijkheid, haar dit zult kunnen vergeven. - Ook verder staan er werkelijk nog schitterende verzen in het boek, dat ik je ten zeerste kan aanraden. Ik maak tevens van de gelegenheid gebruik om Toos, Joh en jou nog eens hartelijk te bedanken voor de gezellige dag, die ik bij jelui had. Het is altijd zoo heerlijk bij jelui, als ik mij mijn latere leven op optimistische wijze verbeeld doe ik dat altijd onder de vormen van jou woning, behalve dan het staan in Voorburg, dat mij niet zou lokken. De volgende week ga ik een paar dagen naar v. S[chendel]. Op 't oogenblik is hij nog in Domburg. Nu adieu, heel veel liefs voor allen van
je vriend Jacques.
P.S. Schrijf mij eens gauw, hoe je het vers vindt? |
|