| |
| |
| |
Aanvaardbaar voorstel
Op het ogenblik, dat de mensen redelijkerwijze konden veronderstellen, dat hun geslacht niet meer vatbaar was voor verbetering, wezen hun geleerden geruststellend op de reptielen, met name de krokodillen en schildpadden, die ondanks het feit, dat ze niet erg opgeschoten zijn, zich toch miljoenen jaren hebben gehandhaafd. Ook de insekten, wier uitwendig geraamte de groei belemmert, zijn er niet in geslaagd door middel van kleine sprongetjes vooruit te komen en deze dieren bestaan net zolang of langer dan genoemde reptielen. De verwijzing naar krokodillen, schildpadden en spinnen of mieren scheen de mensen echter weinig troost te bieden en eerlijk gezegd kunnen wij dat wel begrijpen, omdat zij nu niet bepaald tot de fraaiste schepselen der aarde behoren. Een golf van pessimisme ging dan ook door de beschaafde wereld, een pessimisme dat zich vergelijken laat met de zogenaamde chaotische kunstuitingen na de beide wereldoorlogen in de twintigste eeuw, maar nu in veel somberder vorm: de reeds geheel atonale, doch in de loop der eeuwen verfijnde muziek wordt nu alleen nog maar voortgebracht door potten, pannen, ratels, geritsel van kranten, radiofonische en elektronische bijgeluiden, kortom, de zogenaamde toevalsgeluiden ener consequent beoefende toevalstonaliteit, welke gepaard ging met een adequate serie toevalsstank, de literatuur bestond nog slechts uit fragmenten van letters van alle
| |
| |
talen der wereld, waarin volgens de theoretici de traditionele kalligrafische kwaliteiten van Chinezen en Japanners gepaard gingen met de experimentele experimenten der experimentalisten uit het tot Schiermonnikoog verschrompelde West-Europa: alles in zwart-wit natuurlijk, want kleur hadden deze van vreugde en hoop afkerigen geheel in de ban gedaan. Schilderkunst en letterkunde waren op deze wijze geheel in elkaar overgegaan, beeldhouwkunst beperkte zich tot geweldige en geraffineerde tekens, waar men ook in woonde of zaken in dreef of in uitvond of bestuurde, kilometers hoge bouwsels met parken op vele verdiepingen, zodat men niet meer op aarde behoefde neer te dalen om van de natuur te genieten: architectuur en beeldhouwkunst waren dus ook één geworden en het ging er dan maar om deze met de literatuur-schilderkunst te verenigen, ten einde gezamenlijk de reuk-geluidskunst, de vroegere muziek dus, in te lijven.
Het was dus de welbekende godenschemeringstemming, waar de mensen in de loop van hun bestaan van geslacht tot geslacht aan plegen te lijden en welke zich gaarne demonstreert in uitdrukkingen als ‘de goede oude tijd,’ maar ditmaal kan men zeggen, dat zich statistisch gesproken een scherpe top vertoonde, die ver boven de andere uitstak en die dus een dieptepunt in de menselijke samenleving voorstelde.
Er werd, zoals dat in de loop der geschiedenis van de mensheid vaak is voorgekomen, heftig gediscussieerd over deze verschijnselen en men was het er in het algemeen wel over eens, dat de laatste oorlogen van de twintigste eeuw af, waarbij maar domweg bommen op mensen werden gegooid, zonder dat er sprake was van natuurlijke selectie, evenals de vooruitgang der medische wetenschap, waardoor veel in leven bleef, dat eigenlijk had moeten sterven, de oorzaken waren van het verlies aan mutatievermogen.
| |
| |
Een aantal geleerden meende nu, dat men alleen kans zou krijgen het mensengeslacht te verbeteren door op gezette tijden weer tweegevechten in te stellen en wel van verschillende aard, nl. lichamelijke en geestelijke, voorts de mismaakte en achterlijke kinderen bij de geboorte te doden en lieden die een minimum van de intelligentiequotiënt niet haalden, te verbieden kinderen te krijgen. Deze geluiden werden zowel op ethische als wetenschappelijke gronden aangevallen, er werd op gewezen, dat juist de oorlog door middel van raketten, waarbij dus het doel alleen en niet de mens belaagd werd, democratisch was en dat intelligentie niets te maken had met het peil waarop de mensheid zou kunnen komen, aangezien het karakter doorslaggevend was voor de stand van de cultuur. Er waren zelfs lieden, die beweerden, dat het hele onderzoek naar het mutatievermogen der mensen in wezen van volkomen verkeerde stellingen uitging en dat men nooit zou kunnen vinden wat men niet zocht. De mutatie van de mens vond volgens deze geleerden plaats in zijn karakter, al was daar op het eerste gezicht weinig van te bespeuren, omdat het aantal misdaden bepaald niet minder was geworden en iedereen nog altijd trachtte de ander één of meer vliegen af te vangen.
Diep verborgen onder het grauw der massa kon men deze veredelde karakters vinden: ze gingen echter verloren, doordat de huidige maatschappij hun geen ontplooiingskansen bood. Onze bestuurders moeten geen knappe maar goede mensen zijn, schreef een extremist, maar aangezien zijn blaadje maar een zeer beperkte oplage had, lette men niet op zijn woorden.
Dit alles was voor ons niet zo belangrijk, ernstiger werd de toestand, toen iemand op het denkbeeld kwam, dat, nu de mensheid niet meer kon evolueren, wellicht andere dieren haar voorbij konden streven, met het gevolg, dat de mensen tot tweederangs wezens zouden degraderen en de geëvolueerde beesten de wereld en hen
| |
| |
zouden gaan beheersen. Trots is altijd een werkzame eigenschap geweest in de mensen en terwijl het denkbeeld niet verder te komen hen slechts verontrust had, bracht deze gedachte hen in een paniekstemming. Er was maar één middel een zekere slavernij (dat de ‘geëvolueerde beesten’ wel eens de voorkeur zouden kunnen geven aan een vreedzame coëxistentie kwam niet in hen op) te ontgaan, nl. scherp op te letten of zich onder de dieren tekenen van evolutie voor zouden doen en de betreffende exemplaren dan meteen te isoleren ofte wel af te maken. Dit laatste werd wel niet duidelijk gezegd, omdat het dan redelijke wezens geworden waren en dientengevolge onder de hoge bescherming van de God der mensen geplaatst, maar het kwam er wel op neer. Gelukkig was het allemaal maar theorie.
Gelukkig, omdat op dat ogenblik juist onder ons, onder de vogels dus, zich symptomen voordeden, die wezen op een snelle ontwikkeling. Met deze aanduiding: ‘de vogels’, is al meteen het verschil tussen ons en de mensen duidelijk gekarakteriseerd. De mensen immers behoren tot de orde der zoogdieren en verre van gebruik te maken van de verborgen mogelijkheden in hun ordegenoten (zij hadden immers slechts ternauwernood de rasgrenzen overschreden en nog heersten ten aanzien daarvan de nodige vooroordelen, aangezien het zwarte ras zich mijlenver boven de andere leden van de bevolking verheven voelde) hadden zij deze óf fel bestreden óf tot huisdieren, die in geen enkel opzicht als gelijken behandeld werden, gemaakt. Bij ons was de opzet van den beginne af anders: zodra de zangvogels, bij wie de evolutie begon, begrepen, op welke wijze hun geslacht in snel tempo tot een hogere graad van bewustzijn kon geraken, was al hun streven erop gericht, daar alle vogels in te betrekken. Gemakkelijk was dat niet, omdat immers roofvogels, eksters en gaaien tot op dat ogenblik de zangvogels of hun eieren als hun wettige prooi beschouwden, terwijl
| |
| |
bij voorbeeld de kerkuilen hen als ondergeschikte gouvernantes voor hun jongen gebruikten, maar een voordeel was, dat de taal der vogelen ongeveer over de gehele aarde dezelfde is, met dien verstande, dat velen zoals de ganzen en de meeuwen primitieve dialecten spreken, die echter alle door de zangvogels met hun subtiel ontwikkeld taalgevoel worden verstaan. Want wat de mensen voor zang houden, is bij ons gesprek: dit is dan ook de reden, dat reeds ver voordat zich bij ons tekenen van een snelle vooruitgang vertoonden, een ‘gesproken cultuur bestond, die op lange zomeravonden werd overgebracht aan soort-, geslacht- en zelfs ordegenoten, waarbij vooral de nachtegaal, zelf niet de vindingrijkste van ons, maar wel de beste memorisator, het jonge geslacht de beginselen van onze beschaving bijbracht. De belangstelling van de mensen voor ons liefelijk gezang heeft ons in dit verband steeds bijzonder vertederd. Intussen was het lang niet gemakkelijk bij de gevederde vijanden van de zangvogels de gevolgen van een verkeerd gerichte serie mutaties ongedaan te maken: wij waren hiermee bezig, toen plotseling onder de mensen de waarschuwing de ronde deed, dat men op de ontwikkeling van de andere dieren diende te letten. De mussen, die deze opvatting in de kranten lazen, aangezien zij zich immers doorlopend in de buurt van de menselijke woningen plegen op te houden, gaven hetgeen zij vernomen hadden door aan de vogelraad, die op dat ogenblik voor het grootste deel uit zangvogels bestond, behalve dan de vertegenwoordigers van enkele soorten die bekeerd waren om op ander dierlijk voedsel dan dat van hun soortgenoten te azen, zoals steltlopers en loopvogels. Onmiddellijk begrepen wij de strekking van deze overweging bij de mensen: zodra zich ook maar een spoor van abnormale intelligentie bij een van ons ontdekt zou worden, was ons lot bezegeld: een uitroeiingscampagne zou het gevolg zijn. Onmiddellijk werden maatregelen geno- | |
| |
men: elitebroedplaatsen
werden verplaatst naar de weinige oerwouden die de wereld nog rijk was, maar die gelukkig als natuurreservaten waren aangewezen. Deze waren zo uitgestrekt, dat de weinige waarnemers het aantal niet konden controleren. Gelukkig, want wij wisten, dat deze waarnemers juist uiterst deskundig waren. Voorts naar de poolgebieden en de schier ontoegankelijke gebergten. Het parool werd gegeven vooral geen enkel blijk van intelligentie te verraden als een jager een van ons belaagde, want de laatste tijd had men zich reeds afgevraagd, hoe het mogelijk was, dat de vogels maar niet onder schot te krijgen waren, terwijl hun aantal voortdurend toenam. Het gevaar verdacht te worden van ‘evolutionaire’ neigingen moest bezworen worden door een grote groep vrijwilligers, die tot taak kregen zich te laten doodschieten, terwijl het onderwijs aan kippen, ganzen, kalkoenen en eenden onmiddellijk gestaakt werd, ten einde hen niet afkerig te maken van de dood in de pot. Aan zwanen en koolmezen, meeuwen en mussen werd een speciale misleidings- of domheidsopleiding gegeven, ten einde hen in staat te stellen hun relaties met de mensen voort te zetten. Pauwen lieten we zelfstandig optreden, ook al omdat zij zich van het hele probleem niet veel aantrokken, volleerd als zij zijn in de camouflage ‘mooi en dom’, waar de mensen zo gemakkelijk het slachtoffer van worden. Wij stelden ons onmiddellijk tot taak alle vogels te verenigen, omdat ook bij de meest achterlijken een gevaar voor evolutie, waarbij zij zich onwillekeurig konden verraden, aanwezig was. Wij konden hun dit duidelijk maken, door erop te wijzen, dat de vogels als het ware voorbestemd zijn voor verdere ontwikkeling: het dier, uit het water voortgekomen, heeft daarna het land en vervolgens de lucht tot zijn domein gemaakt. De mensen zijn blijven steken: in plaats van er met alle macht naar te streven, vleugels te krijgen, hebben ze instrumenten gebouwd, door mid- | |
| |
del waarvan zij zich sneller
voort konden bewegen en zich in de lucht konden verheffen. De fout bij hen is duidelijk: dingen die niet deel uitmaakten van hun wezen, hielpen hen bij hun zogenaamde vooruitgang, maar hun lichaam zelf werd niet beter, vermoedelijk zelfs slechter uitgerust en ook hun geest, waarvoor ze allerlei hulpmiddelen uitvonden, werd, zoal niet minder vindingrijk, dan toch minder universeel. Zo verloor hun geheugen aanmerkelijk aan capaciteit door het overmatig drukken van boeken, terwijl wij bij mondelinge overlevering de wijsheid van onze orde in de kleine bolletjes van onze kinderen stampen. Door ook te intensief gebruik te maken van afbeeldingen, werd tevens het voorstellingsvermogen geremd, een voorstellingsvermogen dat toch al gering was vergeleken met het onze, omdat wij immers van jongs af gewend zijn in een dimensie meer te denken.
Hoe dit ook zij: roofvogels en alles wat de ordegenoten kwalijk gezind was, werden in een grootscheepse actie goedschiks of kwaadschiks, want enkelen van ons hadden toen reeds ingebouwde atoomraketten ontwikkeld, bekeerd, waarbij wij verstandig genoeg waren hun ware aard geen geweld aan te doen door vegetariërs van hen te maken: zij mochten zoveel beesten eten als zij wilden, als het maar geen vogels waren. De adelaars vroegen meteen of ze dan ook op mensen mochten stoten en de valken, die jaren geleden door hen gebruikt werden om op hun ordegenoten jacht te maken, spitsten reeds hun oren, maar de vogelraad vaardigde een streng verbod uit: de mens mocht geen haar worden gekrenkt. De progressieven minachtten reeds degenen die zich voedden met dierlijk eiwit: een aanslag op redelijke wezens, die op een ogenblik dat wij van de barbaarse staat tot die der verlichting overgingen, ons, zonder het overigens zelf te merken, onschatbare diensten hadden bewezen, stuitte ons allen tegen de gevederde borst.
| |
| |
Nu zal men denken, dat wij ons op die afgelegen plekken voorbereidden op een oorlog tegen de mensen, die onvermijdelijk scheen, althans, wij moeten het met weemoed constateren, een mens onvermijdelijk zou schijnen. Niets is minder waar: in onze onderzoekingen hebben wij weliswaar het aanvals- en het verdedigingswapen niet verwaarloosd, maar het eerste en het laatste probleem dat ons uiteraard bezighield, was onze mobiliteit, onze bewegingsvrijheid. Voor een vogel is dit het alfa en het omega van zijn leven. Een voordeel bij onze ontwikkeling boden ons in de eerste plaats onze aangeboren eigenschappen, in de tweede plaats het voorbeeld van de laatste ‘dierentak’, die op het punt stond dood te lopen: die der mensen. Om met de laatste te beginnen: onze maatschappij mocht wel verschillende individuen kunnen vertonen en iedereen mocht nog van de ander individueel verschillen, maar er kon geen sprake zijn, van hoog of laag, van strijd om de macht, van discriminatie, waaraan de menselijke maatschappij steeds weer ten onder ging of chronisch scheen te lijden. Een vogel is een vogel en blijft een vogel. Deze eenvoudige doch treffende uitspraak tekent de diepe wijsheid van een van onze anonieme evolutiepioniers, die reeds genoeg verstand bezat om zich zelf eenvoudig ‘vogel’ te noemen. Wij hebben op de kortzichtigheid van de mens zijn medezoogdieren niet in het evolutieproces te betrekken, gewezen. Katten, apen, stieren en hazen, om er maar een paar te noemen, hadden reeds lang een punt van onderzoek bij de mensen uit moeten maken. Wat deed men? Katten liet men muizen vangen, stieren hitste men op tot ze kwaad werden, hazen ging men schieten en daarna opeten en op de apen was men gewoon jaloers, als karikaturaal evenbeeld van de mens, die zich maar niet aan zijn oerbeeld kon ontworstelen. Stel je voor, dat wij zo aan het vogelbekdier of aan de archaeopteryx dachten!
Maar wat ons zelf en onze methoden betreft: op het
| |
| |
ogenblik dat de mensen een evolutie van een of andere diersoort gingen vrezen, waren wij reeds zo ver, dat wij van hen geleerd hadden wat zij reeds wisten, voorts hadden wij onze poten ontwikkeld tot handen, al waren wij erin geslaagd het oude uiterlijk en de oude functie te behouden, terwijl we ook geleerd hadden op onze vleugels te kunnen staan. Dus precies omgekeerd als bij de mensen: onze achterste extremiteiten waren tevens handen, onze voorste hadden zich ontwikkeld tot poten als we op de begane grond onze handen moesten gebruiken. De tweede serie eigenschappen waarover wij reeds beschikten, was het gevolg van onze lichamelijke bouw en onze mentaliteit: nl. onze geweldige beweeglijkheid, die niettemin geenszins tot activiteiten leiden welke de mens zo ontsieren. Om een voorbeeld te geven: de vogel hecht niet aan bezit, de wereld is zijn eigendom. Daarom behoeft geen van ons rijk te zijn, want geen woning is immers fraaier dan de vrije natuur. Kleding zoals die bij de mensen gebruikelijk is, zou onze veren slechts bederven en al mag het dan zijn, dat volgens de mensen onze vrouwtjes minder fraai zijn dan de mannetjes, dit zou verklaard kunnen worden uit het feit, dat wij onze vrouwen moeten veroveren en niet kunnen kopen. De betekenis van de menselijke waardering ontgaat ons echter, omdat wij onze vrouwen mooi vinden, zoals ze zijn en onze mannetjes ook, zij het dan ook enigszins anders. Onze maaltijden zijn sober en wij kunnen ons, omdat wij vliegen, geen dieet veroorloven, dat ons dik, papperig of vet maakt, zoals de mensen. Dientengevolge is er ook weinig verandering in onze gestalte te ontdekken, naarmate wij ouder worden. Ook lijden wij nooit aan aderverkalking. Er is geen nijd, omdat iedereen evenveel heeft en er met inachtneming van de soort eender uitziet. Tussen de soorten en geslachten bestaat geen naijver: een eend zou niet graag een zwaan en een kraai niet graag een adelaar willen zijn, ook hierin heb- | |
| |
ben de mensen ons
niet begrepen. Van nature was onze maatschappij dus bijna een democratie: gelijkheid voor allen, vrijheid voor allen en ten slotte kunstmatig: onderlinge solidariteit. Dit kostte enig hoofdbreken, maar daar wij het geluk hadden, dat de kleinsten onder ons het eerst evolueerden, werd een overheersing der sterken voorkomen. ‘Een wakkere mus is meer waard dan een slapende adelaar,’ is dan ook een geliefd spreekwoord bij ons geworden. Van het begin af, maar in sterkere mate, nadat de mensen vol wantrouwen uitkeken naar dieren die door teeltkeuze of mutatie een ontwikkeling tegemoet gingen, waarvan zij de gevolgen niet konden controleren of bevroeden, was ons doel op vervolmaking van de lichamelijke uitrusting gericht, die, soms gewoon voor de ogen der mensen, soms verborgen (en dat gemakkelijk, omdat onze veren het gehele lichaam bedekken), gestadig verbeterde. Reeds ver voordat wij zelf bewust waren van de grote mogelijkheden van onze orde, hebben de mensen vol verwondering en bewondering onze vliegprestaties gadegeslagen en ernaar verlangd ons te imiteren. Helaas voor hen hebben zij ons niet gevolgd in de soberheid van ons dieet en van de kern van de zaak hebben ze weinig begrepen, anders was het hun toch opgevallen, dat een cloaca zoveel praktischer is dan de wijze waarop zij vloeibare en vaste uitwerpselen gescheiden afstoten. De natuurlijke ontwikkeling van de vogels is verhoging van zijn bewegingsvrijheid en het meest voor de hand liggende was dus een diepgaande studie van de ruimtevaart.
Indien één schepsel op aarde het vraagstuk van de ruimtevaart zou kunnen oplossen, waren het de vogels. Wij zagen dit onmiddellijk in en streefden, geheel in overeenstemming met de grondbeginselen van ons leven, die gedeeltelijk een gevolg zijn van onze habitus, naar aanpassing van ons lichaam voor reizen naar andere hemellichamen. Algauw zagen wij in, dat zelfs indien we
| |
| |
hoge snelheden in het heelal konden bereiken, deze slechts een fractie konden zijn van die van het licht. In zogenaamde wetenschappelijke fantasieën van de mensen werd eenvoudig over snel-snelheid of over-snelheid gesproken, maar met het vraagstuk zelf hielden ze geen rekening. Het is echter voldoende te weten, dat de dichtstbijzijnde sterren van het Melkwegstelsel ongeveer twee en een half lichtjaar van ons verwijderd zijn, ten einde hieruit te kunnen concluderen, dat men om deze te bereiken ongeveer twaalf jaar nodig heeft bij een gemiddelde snelheid van 100.000 km per seconde. Nu is het de vraag of wij die snelheid ooit halen, gezien het feit, dat 20 km per seconde reeds ruim voldoende is om aan de zwaartekracht van de aarde te ontkomen. Bij 1000 km zou een reis naar Alpha Centauri 1250 jaar duren en deze ster ligt vlak bij ons. De conclusie was, dat onze levens enorm verlengd moesten worden, wilden we een redelijke kans maken ooit levend buiten ons zonnestelsel te komen en onze biologen richtten zich dus in de eerste plaats op de verlenging van het leven van alle vogels. Een groot voordeel was, dat reeds velen van ons, bij voorbeeld papegaaien, een uitzonderlijk hoge ouderdom bereikten, zonder zich daar bijzonder voor in te spannen. Leefwijze en bouw van de papegaai, overigens ook nog een van onze meest veelbelovende ‘evolutionaire’ vogels, zij het dan ook dat ze wat schreeuwerig zijn en moeilijk praten (práten dan in de zin zoals wij, vogels, en in het bijzonder de zangvogels dat verstaan) zonder voorbeeld, werden jarenlang systematisch bestudeerd. Tevens werd ons dieet nog meer versoberd, zodat wij als het ware van de wind konden leven, onze reeds zo lichte beenderen werden nog meer uitgehold, zodat wij lichter en lichter werden. Met de raketten naar maan, Venus en Mercurius waren de mensen ons voor, maar wij volgden weldra en ontwikkelden onze techniek sneller, zodat de eerste mensen die Mars betraden, hier vol
| |
| |
verwondering een complete en verblindend fraaie, natuurlijk streng geselecteerde groep vogels aantroffen, waarvan enkelen zich moesten opofferen om als jachtbuit en als object voor wetenschappelijk onderzoek naar de aarde te worden gezonden. Niemand, ook de biologen niet, merkte, dat deze vogels verdacht veel op aardvogels leken en dat het ontbreken van de rest van hun dierenwereld, althans voor zover het de hogere dierenwereld betrof, op zijn minst vreemd moest zijn, maar mensen zijn gelukkig zo ingebeeld, dat ze eenvoudig van een ‘vogelevolutie’ op Mars spraken, een term die nu niet bepaald een verklaring inhield.
Waren wij door het oog van de naald gekropen (achteraf was ons besluit naar Mars en de andere planeten te gaan nogal kortzichtig: verstandiger was het geweest te wachten tot wij buiten het planetenstelsel konden komen) enige eeuwen later, juist toen wij redelijkerwijze konden veronderstellen, dat de eerste tochten naar Alpha Centauri waren gelukt, omdat wij vandaar een zwak radiosein van een van onze pioniers, nl. ‘drie-drie-wie’ van de kuifleeuwerik hadden ontvangen, hetgeen voor ons een mededeling was, die verder niemand wat aangaat (het schijnt reeds eenmaal voorgekomen te zijn, dat een mens de taal der vogelen verstond en hoewel we aan de waarheid van die legende twijfelen, hebben we geen behoefte buitenstaanders inlichtingen omtrent onze taal of andere communicatiemiddelen te verschaffen) bleek het ons, dat de mensen ons geheim hadden ontdekt. Een vogel, ik zal zijn naam maar niet noemen, die bij de selectie blijkbaar door de mazen van het net der biologen was geslipt, maar die van nature toch wat achterlijk was, had een jager, die met zijn geweer op hem schoot, tegen alle uitdrukkelijke verbodsbepalingen in, in zijn hand gepikt, zodat hij het wapen moest laten vallen. Nu was deze jager helaas een der bekwaamste vogelkenners en hij had reeds dikwijls de aandacht van de men- | |
| |
sen gericht op de eigenaardige trekgewoonten van enkele soorten, de hebbelijkheid zich in kolonies te vestigen, die ver van de bewoonde wereld (hij bedoelde natuurlijk de door mensen bewoonde wereld) gelegen waren, het feit, dat men de laatste tijd weinig dode vogels vond en dat de meeuwen veel minder dan vroeger last schenen te hebben van stookolie, hetgeen natuurlijk een gevolg kon zijn van door de mensen genomen maatregelen, maar evenzeer van het vermogen van de vogels zich afdoende te reinigen. Maar, zo concludeerde hij, als meeuwen zich van stookolie hadden leren reinigen, dan konden ze iets waartoe ze vroeger niet in staat waren geweest.
De theorieën van deze bekwame vogelvijand vonden na de aanval van onze anonieme, achterlijke vederling, want wij willen hem nauwelijks vogel noemen, gehoor, en nu de mensen eenmaal ontwaakt waren, begonnen ze onze broedplaatsen en laboratoria te zoeken en het scheelde maar weinig of zij hadden een van onze beste kolonies uitgeroeid en zelfs beslag gelegd op onze kweekplaats van interstellaire atoomraketvogels, die in staat zijn duizenden jaren te leven en die in een plastic zakje spoelvormig opgevouwen en geïsoleerd tegen warmteverlies met een enorme snelheid naar alle delen van het heelal, zij het ook voornamelijk nog in het Melkwegstelsel, worden geschoten. Wij moesten ons dus verdedigen met een paar waarschuwingsprojectielen en een paar door mussen gelegde ‘atoomeieren’ waarna wij u, mensen, door middel van dit manifest willen geruststellen.
Het ligt, dat kunnen wij u met de vleugel op de borst verzekeren, niet in onze bedoeling de aarde te beheersen: de aarde is ons te klein. Wij zijn reeds lang van plan het Melkwegstelsel en eventueel andere nevels te gaan bevolken en wij hopen, dat deze populaire uiteenzetting u ervan heeft overtuigd, dat gij in evolutionair
| |
| |
opzicht gesproken op een dood punt zijt aangeland en nooit verder zult kunnen komen dan tot doelen in uw zonnestelsel, waarbij wij dan nog betwijfelen of het u zal lukken de uiterste planeten te bereiken, laat staan te bewonen. Wij zelf zijn echter, om in uw terminologie te blijven, ‘vrij als een vogeltje in de lucht’ en wij geven u de welgemeende raad ons niet lastig te vallen. Wij zijn kleiner en beweeglijker en daardoor minder kwetsbaar, terwijl onze wapens minstens even dodelijk zijn als de uwe. Voorts leven wij verspreid en gij in uiterst kwetsbare steden. Wij menen duidelijk te hebben gesproken: de zinsbouw van ons betoog moge hier en daar voor u wat ingewikkeld en zwaar zijn, wij, vogels, plegen ons nu eenmaal in lange tirades te uiten. Ter wille van de duidelijkheid hebben wij de dierennamen, zoals die bij u gebruikelijk zijn, overgenomen en er kan dus geen sprake zijn van enig misverstand.
Gebruik de rede die ook u gegeven is. Trek u onmiddellijk terug van de streken die wij u zullen aanwijzen. Indien gij dat doet, hebt gij niets van ons te vrezen en wij zullen u zelfs een samenleving kunnen voorstellen, die voor u slechts voordelig kan zijn. Wij zullen zelfs zo ver gaan geregeld voor u te komen praten op zomeravonden en ook kippen en eenden, patrijzen en ganzen zullen op gezette tijden uw gulzigheid bevredigen. Doch val ons niet langer lastig, want dat zal uw einde betekenen.
|
|