Hansje Knipperdolletje
(ca. 1910)–Jan Bleys– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Hansje Knipperdolletje,
Die zat laatst aan den dijk,
Hij krabde daar zijn bolletje
Zijn mutsje viel in 't slijk.
Hansje wil je je mutsje verkoopen?
Neen zus, malle zus,
Wie verkoopt er ooit zijn muts?
| |
[pagina 3]
| |
Klein, klein, muisje.
Waar zit ie?
In 't huisje
Wat doet ie?
Hij werkt.
Voor wie?
Voor de kleine poppedijne,
Voor de groote bombam,
Goeien avond, speelman.
| |
[pagina 4]
| |
Juffrouw, wil je je jongetje verbieden?
Hij komt 's avonds aan mijn deur.
Tingelingeling, klop, klop, klop,
Juffrouw blief je een zwavelstok?
| |
[pagina 5]
| |
Bom, bam, beieren,
Klapperman lust je wel koek,
Met jou verschoten apenrok,
En jou gelapten broek?
| |
[pagina 6]
| |
Er waren vier oude wijven,
Die konden malkander niet krijgen,
Zij liepen alle even rad,
Ra, ra, wat is dat?
| |
[pagina 7]
| |
Voort paardje, in den draf.
Morgen is het Zondag,
Daar komen de groote heeren,
Met hun mooie kleeren.
Daar komen de rijke vrouwen,
Met de bonte mouwen.
Dan komt de akkerman,
Met zijn paardje achteran.
| |
[pagina 8]
| |
Ben je boos?
Pluk een roos,
Zet hem op je hoed,
Dan ben je morgen weer goed.
| |
[pagina 9]
| |
Jantje zou eens kermis houën,
Met zijn zusje Trijntje,
Wie zal Jantje's huis bewaren?
Pruimpje en rozijntje.
Ik niet, wie dan?
Jantje moet er zelf an.
| |
[pagina 10]
| |
Amsterdam, die groote stad
Is gebouwd op palen,
Als die stad eens ommeviel,
Wie zou dat betalen?
Ikke niet en jij niet
En heel en half Holland niet.
| |
[pagina 11]
| |
In den Haag daar woont een graaf,
En zijn zoon heet Jantje.
Als je vraagt waar woont je pa?
Dan wijst hij met zijn handje,
Eerst met zijn vinger en dan met zijn duim.
Hij heeft een jagermutsje op,
Met een huzarenpluim.
| |
[pagina 12]
| |
Jan-oom
Zat op een boom
Te wachten,
Toen brak de boom
Toen viel Jan-oom
En al de koetjes
Lachten.
| |
[pagina 13]
| |
Berend Botje ging uit varen
Met zijn scheepje naar Zuidlaren,
De weg was recht, de weg was krom -
Nooit kwam Berend Botje weerom.
| |
[pagina 14]
| |
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,
Anne Mie de Lapper kwam mij tegen,
Op het glazen bruggetje.
Meester mag ik naar huis toe gaan?
Neen jongen, jij hebt kwaad gedaan.
Boven op den zolder
Spelen ze holderdebolder
Boven op de vliering
Bakt mijn moeder spiering.
| |
[pagina 15]
| |
Meester, mag ik naar huis toe gaan?
't Is al twalef uren.
Moeder heeft de pap al gaar,
't Zal niet lang meer duren.
| |
[pagina 16]
| |
Waar ben je toch geweest?
Bij tante - bij tante.
Waar ben je toch geweest?
Bij tante op het feest.
Wat heb je daar gehad?
Een koekje - een koekje.
Wat heb je daar gehad?
Een koekje met een gat.
|
|