Parijsche verzen(1923)–Dop Bles– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Verspreide verzen [pagina 117] [p. 117] Jonge moeder. ‘Hoe vreemd, dat mij gegeven is, wat niet mijn eigen leven is, maar sluimerend in het mijne hing, en ging, en brak de draad, en wezen wou in eigen staat’. ‘Ik ben nog moe.... heb ik geleden? of is een droom uit mij gegleden?.... Ik doe mijn oogen dicht en ben tevreden, en mijn gedachten en mijn lijf zijn licht’. ‘Is dit nu barens- nood, met hijgende gevaren tot aan den dood? Ik wist niet, dat een leven komen kon zoo rood en bloedend, als een ondergaande zon’. ‘Maar nu is dan verrezen dit verblijen, een heel zacht schreien, een heel klein wezen, dat aan mijn borst zich voeden kan, en dorst....’ [pagina 118] [p. 118] ‘Een levend kindje werd mijn wensch.... ik ben het niet, die nieuw geboren mensch, en toch, ik wou, dat ik mijn kind mocht zijn, als later komen kommernis en pijn.’ Vorige Volgende