| |
| |
| |
De verlaten vrouw
Het vraagt geen gering inlevingsvermogen om je nu even, enkele bladzijden lang, te verplaatsen in de sfeer van december; dat wil zeggen deze stralende warm koesterende zomer even vergeten, wat jammer is, bijna een misdaad, en je de wintermaand inleven die zoveel feesten kent achter gesloten gordijnen, bij de haard, in kaarslicht, met versjes en gezangen, met verkleedpartijen, geschenken, en geloof, hoop en liefde. December, de mooiste wintermaand voor de gelukkigen en de moeilijkste voor de eenzamen.
Ik maakte dit mee: Het was oudejaarsavond, de punchglazen stonden klaar, het was bij twaalven. Plotseling begint het luien van de klokken, het grandioze concert van de sirenes in de haven, het wild-west-geluid van revolverschoten en het luidruchtig ontbranden van vuurwerk. De mensen kwamen uit hun stoelen overeind. Er was iemand die zei: Het is zover... Het oude jaar lag achter ons, het nieuwe begon. De mannen keerden zich tot hun vrouwen, er werd omhelsd, gekust, men zocht elkaars blik, vol van een ontroerde verstandhouding. Het voorbije jaar had zijn misère, zijn teleurstellingen opgeleverd, wat zou het nieuwe jaar brengen? We zullen 't wel zien, we gaan het zonder vrees tegemoet, we hebben toch nog altijd elkaar... ook al zijn we elkaar weleens op min of meer ernstige manier kwijt. - Tijdens die omhelzing van mensen die elkaar het meest na staan zijn er altijd, bijna altijd mensen die alleen zijn, aan zichzelf overgelaten, en die pas daarna aan de beurt komen. Ze wachten hun beurt om gelukkig nieuw- | |
| |
jaar te wensen en gelukkig nieuwjaar gewenst te worden af, en er is niemand onder hen die zich dan niet even bewust is van zijn eenzaamheid en niet even verloren staat. Neen, dat is lang niet altijd zó verschrikkelijk, maar in geen hart blijft het verlangen uit naar de veiligheid en de vreugde die, op zulke ogenblikken zéker, in het met z'n tweeën zijn, in het met z'n tweeën één zijn kan liggen. Het alleen zijn wordt dan zelfs even gevoeld als een armoede waarmee men zich te kijk voelt staan en waarvoor men zich schaamt. Want hoor, daar is bijvoorbeeld een vrouw in het gezelschap die zich niet kan weerhouden te zeggen: Mijn man is op reis, dat vraagt zijn werk nu eenmaal. - Weten we 't goed? Ze is niet alleen, al lijkt dat zo! Het is niet alleen de oudejaarsavond, er zijn zoveel momenten dat het alleen zijn in verlegenheid brengt, beschamend schijnt te zijn, gevoelens van onveiligheid wekt, neen,
nog erger, men voelt er zich door gediskwalificeerd. Dat is althans weleens zo voor mannen, maar bijna altijd zo voor vrouwen. Vrouwen menen altijd, en bijna altijd terecht, dat men zich afvraagt: Waarom heeft ze geen man? - En is ze dan niet lelijk (wat een verklaring zou kunnen zijn), dan moet het liggen aan haar manier van vrouw-zijn (ze kan het niet, een man boeien, een man vasthouden). En tegenover de minderwaardigheid die de publieke opinie haar opdringt moet ze een ‘houding’ vinden, en dat is moeilijk; ze vervalt, als ze geen innerlijk evenwicht heeft, onmiddellijk in een stijl van optreden die de publieke opinie gelijk schijnt te geven. Neen, ik dwaal niet af, want in dat gezelschap op oud-en-nieuw was een vrouw zonder het geringste innerlijk evenwicht, een vrouw die alle ‘houding’ verloor. Dat was tragisch. Toen de paren elkaar omhelsden en | |
| |
elkaar alle goeds toewensten kreeg ze 't te kwaad. Plotseling barstte ze in gejammer uit en vluchtte weg, de kamer uit, een trap op, naar een slaapkamer en daar wierp ze zich op een bed. Zo vond ik haar. Ze lag naar de muur gekeerd, handen voor 't gezicht, en ze jammerde luidop. Ze jammerde gemarteld en riep een naam, en weer dat gejammer en weer die naam, en die naam riep ze zo hard ze kon, alsof hij het horen zou en dan terug zou keren. Het klonk huiveringwekkend, op het krankzinnige af. Ik ging op de rand van 't bed zitten en zei: Hij komt niet, hij hoort je heus niet, hou dus maar op, het heeft niet de minste zin. - Ik zei het streng, bijna hardvochtig. Ik haalde geen glaasje water, geen eau de cologne; een lieve aanpak alsof ze ziek zou zijn had haar nog weerlozer en ongeremder gemaakt, vreesde ik. Kom, ga eens rechtop zitten!
Ze deed het, maar hoe! Ze kwam overeind, drukte de handen tegen de slapen en staarde me aan in doodsangst. Ik kan niet meer, zei ze met een rare keelstem, ik ga eraan kapot. - Het jammeren was dus opgehouden, maar die keelstem was nog erger, schokkender. Hier was nu werkelijk een mens in grote innerlijke nood, ik kon het bijna niet aanzien. Ik wilde haar troosten en zei: Je gaat er niet aan kapot, een mens kan meer hebben dan je denkt, ik zeg dat niet zomaar... Ze hoorde me niet eens, ze keek me aan zonder me te zien, ze herhaalde: Ik ga eraan kapot. Dat is het eerste nieuwjaar dat hij zonder mij in gaat. Hoe kan hij het doen! En het was zo goed tussen ons, jarenlang. Weet je hoe lang? Twintig jaar. En dan komt er een ander, jonger dan ik natuurlijk, en die haalt hem van je af... en die lacht om je verdriet, die lacht erom... Overdrijf niet, zei ik, waarom zou ze lachen? Alleen een monster lacht om het | |
| |
verdriet van een ander. Is het een monster, die vrouw? Ja, zei ze heftig, een gewetenloos monster! Het laat haar koud dat ze mijn levensgeluk heeft vernield en ze zou pas goed lachen als ik er werkelijk aan kapot ging want dan kostte ik hem geen alimentatie meer... Dat is afschuwelijk, zei ik, maar hij dan, is hij dan ook zo'n monster? Zij was het toch niet alleen! - En daarop antwoordde ze: Je weet best hoe dat gaat. Als de verliefdheid eraan te pas komt raakt een man zijn tramontane kwijt en heeft hij geen oordeel meer. Maar voordat dat wijf (de ander is altijd ‘dat wijf’ of ‘die meid’) in zijn leven kwam was hij goed. - En zo ontwikkelde zich een lang gesprek dat ik nu maar zal resumeren. Het bevatte alle gemeenplaatsen waarachter voornamelijk één ding schuilgaat; de gekwetste trots. Nooit zou ze toestemmen in een scheiding zodat hij met de ander zou kunnen trouwen, want voor haar gold een eed van trouw tot aan de dood; en ook nam ze hem daarmee tegen dat huwelijk in bescherming; en ook zag ze niet in waarom ze 't hem gemakkelijk zou maken, neen, met gelijke munt betalen. En wat dat betalen betrof, een flinke alimentatie eiste ze ook, daar had ze trouwens het volste recht op. Ze had nu wel geen kinderen, maar verwachtte hij soms dat ze op haar leeftijd (45 jaar) nog een baantje zocht? Hij had haar leven vernield, en de brokken waren voor zíjn rekening.
Nou? Wat zit je nou te kijken? Of heb je daar soms andere ideeën over? Vind jij soms dat je iemand zonder slag of stoot z'n vrijheid moet geven? -
Neen, zei ik zacht, neen, je moet vechten voor wat je lief is, vanzelfsprekend, maar als je ziet dat die strijd hopeloos is, dan kan je beter die vrijheid geven dan dat ze genomen moet worden. Geven staat jou beter dan hem het nemen. -
| |
| |
Ze zei bits: Het ging hem anders best af. - O ja? vroeg ik, is dat werkelijk zo? - Ik zag haar ogen staren en betraand raken. Toen boog ze het hoofd en schreide eindelijk in een gewoon verdriet. Ze had één ogenblik een onbevooroordeelde terugblik op de tragiek die niet alleen zij, maar ook hij doorleefd had. Ze zag één ogenblik in dat ze heel de tragedie voortdurend naar zich toe had gelogen, in gekrenkte trots, in zelfmeelij... Maar onmiddellijk daarop trachtte ze zich te herstellen, het gelijk weer aan haar kant te krijgen: Maar ik ben toch maar de dupe!...
Ik zei: Dat weet ik niet; dat zal de tijd uitmaken... en dat ligt aan jezelf. -
Ik heb een vrouw gekend die het van 't begin af heel anders deed, zonder luidkeels gejammer, zonder keelstem van benauwenis. Die vrouw was onmiddellijk toe aan de echte tranen van het verdriet. Ze loog niets naar zich toe, ze zocht de man die haar zijn liefde en zijn trouw opzegde niet zoveel mogelijk dwars te zitten en de alimentatiekwestie hield haar niet bezig. Ze kreeg die alimentatie, maar, wonder, zodra ze zich met droge ogen tot de wereld kon wenden deed ze daar afstand van en ging ze zelf zorgen voor haar levensonderhoud... omdat ze het niet eerlijk en ook beneden haar waardigheid vond om zich haar verdere leven te laten onderhouden door een man die feitelijk niets meer met haar te maken had. Anders zou het zijn, vond ze, als er kinderen waren geweest die ze had moeten verzorgen en opvoeden... Zo'n houding waaruit alleen maar eigenwaarde en fatsoen blijken is niettemin zo zeldzaam dat we zeggen: Is dàt even geweldig! -
Maar nu moet ik me toch haasten een probleem aan te roeren dat achter het eigenlijke probleem ligt dat hier ter | |
| |
sprake is gebracht, nl. dit: Beschouwen we het huwelijk dan niet als een onaantastbaar en heilig verbond? Volgens de christelijke opvatting is het dat zeker, maar ik geloof dat elk mensenpaar dat elkaar oprecht liefheeft het verlangen kent z'n huwelijk als zo'n onaantastbaar en heilig verbond te beleven. In die geest, gedecreteerd door de religie of niet, begint dus elk serieus mensenpaar dat grote experiment; het partnerschap voor het leven, het voorgoed bijeenbehoren, dat juist in z'n duurzaamheid z'n onschatbare betekenis bergt... want is het huwelijk niet de enige intermenselijke relatie waarin de mogelijkheid en de noodzaak bestaan om elkaar te leren begrijpen, te accepteren en evenzeer ‘desondanks’ als ‘juist daardoor’ te blijven liefhebben? Beide partners moeten in elkaar de mens zoeken, en aan elkaar de mens die ze zijn openbaren... en dan blijkt altijd dat de oppervlakkigheid daar in een oogwenk mee klaar is, maar dat de waarachtige inzet van de liefde ontdekt dat dit een levenswerk is. Maar... let op!... de waarachtige inzet van de liefde, dat wil dus zeggen, ook nog liefde als de passie, de verliefdheid ternauwernood nog of helemaal niet meer meespelen... Hoeveel mensen raken daaraan toe? Die waarachtige liefde vraagt een enorme potentie, wat het mens-zijn betreft. Is ieder mensenpaar naar geest en hart zo potent? Is het niet vaak alleen maar sleur, maatschappelijk ingevoegd zijn, gemakzucht of juist de materiële onmogelijkheid de bestaande situatie te veranderen, dat huwelijken blijven voortbestaan, en niet wat het eigenlijk behoort te zijn, de voortdurende diep loyale en gelukkigmakende belangstelling wederzijds, die liefde kan heten? En daarom kan het ons niet verbazen dat er ook zo vaak niets van dat heilig verbond terecht komt.
| |
| |
En laten we ons nu weer beperken tot ‘de verlaten vrouw’ die goed gewild had, maar de dupe werd... waarvan? Laten we zeggen van haar partner die het grote experiment opgaf om dat met een ander opnieuw te proberen. Misschien lukt het hem nu wel, of weer niet; dat zal de tijd leren. Het is in ieder geval onjuist om a priori aan te nemen dat degeen die het opgeeft derhalve over te weinig liefde zou hebben beschikt; het komt voor dat men met de verkeerde trouwt, zelfs al gaan we ervan uit dat de liefde minder berust op kwaliteiten van het ‘liefdesobject’ dan op de kwaliteit van eigen mens-zijn. Maar goed, de verlaten vrouw meent meestal dat het aan haar niet ligt. Zij wilde goed, zij pleegde geen trouwbreuk, zij hield de liefde hoog. Dús voelt ze zich ontgoocheld, vernederd, beledigd, afgedankt, en dat ‘verdiende’ ze allemaal niet. Een storm, een pandemonium van negatieve gevoelens breekt in haar los. Als haar machteloze gram kwaad kon kwamen er de afschuwelijkste rampen over de onverlaat en ‘die meid’ of ‘dat wijf’. Om terug te komen op dat decemberverhaal van daarstraks, pas als het jammeren en de benauwenis in de keel voorbij zijn is een eerlijk verdriet mogelijk, het verdriet om een levensplan dat mislukte, om een liefde die geen antwoord meer kreeg. En dan is ze ook pas rijp om te gaan beseffen dat er tenslotte maar één was die haar uitsloot, en dat verder heel de wereld nog voor haar openligt. En al staat ze nog vaak stil bij het verlies, ze moet verder leven. Dat verder leven is niet gemakkelijk, niet meer beschermd in een huwelijk, maar als ze erin slaagt, als ze alleen en zelfstandig de buitenwereld aankan, geeft dat een enorme winst; het zou betekenen dat ze een diepmenselijke crisis glorierijk heeft doorstaan.
| |
| |
In een boek van Dostojewsky buigt iemand diep en eerbiedig voor het leed dat een der hoofdfiguren te wachten staat. Dat is juist. Leed is een bitter, maar bijzonder kosthaar geschenk (van God, van de goden, van het leven zelf). ‘Wien God liefheeft, kastijdt Hij.’ Anders en minder mooi gezegd: Wie zijn levensmoeilijkheden goed incasseert en goed teboven komt geniet het voorrecht de mens te worden die hij, krachtens zijn mogelijkheden, zijn kan.
Tenslotte dit: De vrouw die uit het huwelijk gestoten wordt of niet eens aan een huwelijk toekomt, de verlaten vrouw, de alleenstaande vrouw, heeft die haar ‘bestemming’ gemist? Is het niet eerder zo: De vrouw als vrouw heeft een bestemming, maar haar bestemming als mens gaat daar beslist bovenuit. Man en vrouw hebben beiden een bestemming die ze onder geen omstandigheden ooit behoeven te missen, nl. het doen gloriëren van hun menszijn.
In onze tijd, waarin de vrouw los van haar verhouding tot de man al zo sterk als mens in de wereld gaat gelden, klinkt het primitief, bijna archaïsch, om te spreken over ‘de verlaten vrouw’. Want wat verstaan we daaronder? Een wezen dat, zij het buiten haar schuld, in het huwelijk faalde? Een wezen dat men daarom iets lager taxeert dan de vrouw van wie het huwelijk niet strandt? Neen, wacht even tot de crisis doorleefd is, en dan kàn de verlaten vrouw een mens zijn die geleden heeft. Laten we haar daarom vooral niet laag taxeren. Er is kans dat ze iets van zichzelf, van u en van mij heeft leren begrijpen. Er is dus kans dat ze zich beweegt op het pad dat naar de hoogste bestemming voert, nl. naar die van een waarlijk mens-zijn.
|
|