46. Het Vrouwtje van Stavoren.
(Een Sprookje.)
Reeds in den ouden tijd waren de Friezen bekwame en koene zeelieden; in het bijzonder stonden de inwoners van Stavoren daarvoor bekend. Zij dreven uitgebreiden handel, vooral op de Oostzee. Daarmee wonnen zij zooveel schatten, dat in geheel Friesland over hun rijkdom en hun weelderig leven gesproken werd en de overige Friezen hen de verwende kinderen van Stavoren noemden. Rijkdom, weelde en hoogmoed, dat alles bracht de rijke en wijdvermaarde koopstad tot val. Hoort, hoe de overlevering ons dit leeren wil door de geschiedenis van het vrouwtje van Stavoren.
Een van Stavorens meest bekende ingezetenen was een weduwe. Ze bewoonde een sierlijk huis, was in het bezit van de mooiste en duurste meubelen en kleederen, had op zee verscheidene schepen, die telkens met winstgevende ladingen terugkeerden - kortom, die vrouw was schatrijk, maar trotsch in de hoogste mate. Niet tevreden met al het schoone en vreemde, dat ze reeds bezat, haakte ze naar wat anders, om zooveel te meer boven haar stadgenooten uit te steken.
Een van haar schepen lag weer reisvaardig in de ruime haven. ‘Ga,’ sprak ze tot den gezagvoerder, ‘naar Dantzig, en breng van daar het kostbaarste mee, dat er te bekomen is.’
Het vaartuig vertrok en liet zich dezen keer lang wachten. Hoe verlangend was de vrouw naar zijn terugkomst, hoe brandend nieuwsgierig naar het schoone en heerlijke, dat het haar brengen zou. Eindelijk, daar kreeg ze de boodschap:
‘Het lang verbeide schip is in het gezicht.’ Ze spoedde zich naar de haven.
De schipper en de overige bemanning haastten zich het vaartuig den wal te doen bereiken. Ze verlangden naar rust na de lange en gevaarvolle reis en ook wenschte de gezagvoerder de goedkeuring zijner meesteres te