| |
| |
[pagina t.o. 1]
[p. t.o. 1] | |
Boven verwachting viel 't bezoek bij tante verbazend mee. (Blz. 82.)
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Een jong Huismoedertje.
‘Wees toch asjeblieft voorzichtig, Dieneke en zit niet zoo te wippen. Strakjes lig je met stoel en al op den grond en dan is 't huilen,’ voorspelde Riek, de oudste van de vier zusters.
‘'k Wou dat ik ook maar een werkje had. Jullie hebben 't allemaal even druk en je doet net of ik er niet ben,’ pruilde Dieneke. ‘Toe Riek, mag ik ook helpen besjes rissen? 'k Zal er heusch erg m'n best op doen en ze ook niet opeten,’ beloofde ze.
‘Nu, goed dan, maar denk er om, Dien, de steeltjes netjes op zij te leggen. Als ze tusschen de besjes terecht komen, worden ze mee gekookt en jam met steeltjes zou niet lekker smaken. Ga maar tusschen Annie en Toos in zitten, die kunen je mooi een lesje geven.’
Dieneke trok een stoel bij de tafel en was er op gesteld, haar eigen vorkje bij 't bessen rissen te ge- | |
| |
bruiken. Toen maakte ze een diepen schoot om het schaaltje er veilig in te zetten. Erg gewichtig vond ze het, de besjes zoo voorzichtig mogelijk van de steeltjes los te maken. 't Ging haar even goed af als de zusjes en die waren zooveel grooter.
‘'t Lijken wel dikke kralen. Kijk, er wippen een heeleboel over den rand van 't schaaltje heen,’ lachte Dieneke.
Met den grootsten ijver was ze bezig en als 't werkje niet vlug genoeg ging naar haar zin, werd ze boos op zich zelf.
‘Alles wat we op den grond vinden, mogen we later zeker opeten, hè?’ vroeg ze na een poosje.
‘Zonder suiker smaken roode bessen niets lekker, ze zijn zoo zuur als brem,’ beweerde Annie. Maar Toos dacht er anders over en stopte een dikke bes in Dieneke's mond.
‘'k Vind ze juist heerlijk, 'k lust er nog wel een paar,’ zei Dien. Toen greep ze, haar belofte van zooeven vergetend, met beide handen in 't schaaltje.
‘Jou ondeugd, wil je er wel eens afblijven!’ riep Annie boos. Maar even later kon ze haar lachen toch niet laten, toen Dieneke's neus en wangen zoo potsierlijk met 't roode sap beschilderd waren.
‘Je lijkt wel een clown!’ schaterde Toos. ‘Een puntmuts en een bont kermispak mankeeren er nog maar aan. O Dien, wat ben je toch een mal kind.’
Riek, die de bessen in den steek had gelaten om suiker af te wegen en in den kelder nog naar een paar leege jampotjes te zoeken, kwam op een hol- | |
| |
letje aanloopen. Nu de meisjes zoo rumoerig waren, begreep ze wel, dat er iets bijzonders gebeurd moest zijn.
Toen ze zag, wat Dieneke had uitgehaald, maakte ze gauw een spons nat om het gezicht en de handen van de snoepster schoon te wasschen.
‘Foei, foei, wat ben je weer bezig geweest,’ bromde Riek. ‘En kijk eens op den grond! Die ligt bezaaid met bessen. Toe Annie, krijg jij even veger en blik en zorg dat alles netjes opgeruimd komt. Strakjes glijden we nog uit en krijgen we ongelukken.’ ‘En mag ik dan de bessen, die op 't blik liggen, opeten?’ smeekte Dieneke.
‘Die komen in den vuilnisbak, daar zijn ze beter bewaard,’ antwoordde de oudste zuster. Terwijl Annie haastig deed wat haar werd opgedragen, stond Dieneke er met een beteuterd gezicht naar te kijken. Haar onderlipje trilde onrustbarend en zeker zouden er tranen gekomen zijn, als Toos haar niet getroost had.
‘Stil maar, hoor, een volgend keertje mag je nog eens helpen en dan zal 't wel beter afloopen,’ voorspelde ze. ‘Als jij je handen niet in 't schaaltje gestopt had, was er niks gebeurd, dus dat weet je alweer voor altijd. Laat Annie nu de rest maar afmaken dan gaan wij pepermuntjes voor tante Saar halen. Verbeeld je Dien, als die er morgen eens niet waren, 'k zou 't gezicht van tante wel eens willen zien en jij?’
Dieneke begon te lachen en was dadelijk bereid met Toos naar den drogist te gaan. De kinderen
| |
| |
kregen een dubbeltje mee en stapten gearmd de keukendeur uit.-
Wanneer 't een lichte, zonnige dag was, zooals nu, zag het huis, waarin de meisjes van Baveren met haar tante woonden, er nogal gezellig uit. Het had een aardig geveltje en kleine, smalle ramen, waarvoor eenvoudige gordijnen hingen. Deze werden meestal door de kinderen op zij geschoven, zoodat een nieuwsgierige voorbijganger alles kon zien, wat er in de benedenkamer gebeurde.
Vroeger kwam er bijna niemand langs, maar nu er meer winkels in de Bergstraat waren gekomen en ook de tram er door reed, werd 't er veel drukker. Riek vond 't een groot gemak, zoo van alles in de buurt te kunnen krijgen. Nu kon ze de zusjes nog eens een boodschap opdragen, als ze 't druk had.
Een groot nadeel was, dat de Bergstraat aan een achterbuurt grensde. Daar haalden de jongens heel wat kattekwaad uit. De grootste deugniet echter was Tommy Dekkers en deze scheen het bijzonder op de meisjes van Baveren gemunt te hebben.
Den eersten tijd had Riek er vreeselijk tegen opgezien, voor de huishouding te zorgen, want ze was nog maar negentien jaar, toen ze die taak te vervullen kreeg. Tijdens de ziekte van mevrouw van Baveren had een ongetrouwde nicht, ‘tante Saar,’ voor alles gezorgd en deze nicht was ook later gebleven, toen de vier meisjes geen moeder meer hadden.
Voor papa van Baveren, die ontvanger was en 't grootste gedeelte van den dag op 't kantoor
| |
| |
moest zijn, was 't een heele rust zijn dochters goed verzorgd te weten. Toch probeerde hij in zijn vrije uren zooveel mogelijk thuis te zijn. Het eenige uitstapje, dat hij zich een enkelen keer veroorloofde, was een bezoekje aan den ouden oom Peter. Deze woonde in Rotterdam en als tante Saar maar eenigszins kon, ging ze altijd mee.
Ze hield er dol van, met oom Peter een partijtje domino te spelen. Ook beweerde ze, het bijzonder prettig te vinden, zijn werkkamer, die altijd meer dan rommelig was, op te ruimen. Hoe vervelend de gastheer die bedrijvigheid vond, kon haar niet schelen. 't Moest er ordelijk zijn en daarmee uit.
Twee jaar na den dood van de moeder stierf ook de vader van de meisjes. Riek was toen juist negentien jaar geworden en tante Saar, die vond, nu genoeg gewerkt te hebben, leerde haar het huishouden doen. Wel beloofde tante, zooveel mogelijk voor 't naaiwerk te zullen zorgen, omdat dit haar niet zoo vermoeide. Bovendien zou Riek het anders ook te druk krijgen, daar de dienstbode afgeschaft was en er maar tweemaal in de week een werkster voor in de plaats kwam.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was het strenge oudje bezig, het nieuwe huishoudstertje alles te leeren. En o wee, als Riek het eens waagde, niet precies naar tante's voorschrift te handelen. Dan had je de poppen aan 't dansen en moesten ook de andere kinderen het ontgelden.
In 't begin had Riek menig traantje geschreid, maar de vroolijke zusjes wisten haar altijd weer uit den put te halen.
| |
| |
‘Stapte tante maar op,’ zuchtte Annie soms, als Riek weer eens in een zwaarmoedige bui was. Maar de oudere zuster was verstandiger en zei, dat ze er dan nog veel erger aan toe zouden zijn. Tante gaf een mooie vergoeding omdat ze daar in huis was en zonder dat geld zou 't Riek onmogelijk zijn geweest, van 't kleine kapitaaltje, dat nog voor de meisjes was overgebleven, te leven.
Dieneke, het zevenjarige blondje, was een lieveling van tante, maar Toos, een robbedoes van tien jaar, kon maar zelden iets goeds bij 't oudje doen. De slordige haren en gekreukte linten, die dikwijls als touwtjes in elkaar zaten, ergerden tante verschrikkelijk. Daarom bleef Toos maar zoo veel mogelijk uit de buurt, als ze zeker wist, toch weer een standje te krijgen en Annie deed 't zelfde. Die strenge opvattingen van zulke ouderwetsche menschen vonden ze veel te lastig, om zich er aan te storen.
Heusch, als ze precies deden, zooals tante Saar het verlangde, zouden ze nooit eens echt met de anderen mee kunnen doen.
Sinds een paar weken was het leven van de meisjes echter veel vrijer geworden en daar genoten ze dan ook dagelijks van. Tante had namelijk met Riek overlegd, de vroegere slaapkamer van de ouders er bij in gebruik te nemen en die voor zitkamer in te richten. Ze wilde voortaan graag alleen zijn en ook apart bediend worden. Het drukke gebabbel van de kinderen vermoeide haar hoofd te veel, zooals ze zei en zelf zweeg ze liever, dan dat ze tot praten gedwongen werd.
| |
| |
Dit laatste was waar, want ze had een heel gesloten karakter en liet nooit los, wat ze niet kwijt wilde zijn.
Toen Riek tante's besluit aan Annie en Toos vertelde, sprongen die twee in de lucht van blijdschap.
‘Fijn, nu worden we niet meer aan 't werk gezet, als we eens een mooi boek willen lezen,’ juichte Annie. ‘En jij Toos moogt net zooveel armbanden en kralen kettingen maken als je wilt, is 't niet, Riek? Je kunt aan tante's gezicht zien, dat ze 't prullen vindt, al zegt ze 't niet ronduit.’
Dieneke hoorde 't nieuws pas later, omdat ze toch maar half in de vreugde deelde en alles aan tante zou kunnen overbrieven. Merkte deze, hoe graag Annie en Toos haar kwijt waren, dan zou ze wel eens voorgoed kunnen vertrekken en wat moest het huismoedertje dan beginnen?
Intusschen had Riek de jam in de potjes gedaan en voor Toos en Dieneke wat in de pan gelaten. Kijk, daar kwamen ze juist aan, maar ze zagen er uit, alsof ze gevochten hadden. Dieneke's jurk was leelijk gescheurd en Toosje's hoofd leek wel een ragebol.
‘Vreeselijk, wat zijn jullie toch wild. Wat heb je in 's hemelsnaam uitgevoerd?’ vroeg Riek ontstemd. ‘En waar is je haarlint, Toos? 't Is verleden week pas gekocht en nu heb je 't toch, hoop ik, niet als een oud vod in je zak gestopt?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde Toos leukjes.
‘Nu, waar is 't dan? Geef 't maar gauw hier,
| |
| |
dan zal ik 't netjes in je haar strikken.’
‘Als ik 't maar had!’ riep Toos, nog hijgend van 't harde loopen. ‘'t Is weg, Riek, maar ik kan 't heusch niet helpen. 't Zou bij jou net zoo gebeurd zijn, want verbeeld je, die akelige Tommy Dekkers heeft ons weer nagezeten en Dieneke aan haar jurk getrokken. Ik werd kwaad toen ik die scheur zag en heb Tommy een duw gegeven. Hij rolde bijna achterover en keek me met een paar oogen aan, of hij me wou opeten.’
‘Ja,’ knikte Dieneke, ‘hij had ons graag willen opeten, als hij 't maar gedurfd had.’
‘En waarom zijn jullie toen niet zoo gauw mogelijk weggeloopen?’ vroeg Riek.
‘Ik heb Dieneke dadelijk bij de hand gepakt om naar huis te gaan, maar toen zag Tommy het zakje pepermuntjes en nam het mij af. 't Is een echte valsche jongen. Dien begon te huilen, omdat tante op den Zondag geen pepermuntjes zou hebben en daarom wou ik probeeren, het puiltje terug te krijgen. Ik greep Tommy bij z'n pols, maar die nare jongen is veel sterker dan ik.
O Riek, als je hem gezien had, zou je werkelijk bang voor hem geworden zijn. Z'n roode haren stonden rechtop en hij keek zóó leelijk. Z'n oogen rolden in z'n hoofd.’
‘Ja en hij gaf Toos een leelijken stomp,’ voegde Dieneke er nog aan toe.
‘En wat toen?’ vroeg Riek belangstellend.
Toen gingen we aan 't vechten en rollebolden over den grond. Een man heeft me weer op m'n beenen gezet, maar het zakje pepermuntjes heb ik
| |
| |
niet teruggekregen en m'n haarlint evenmin. Dat heeft Tommy later aan een stok gebonden en in den wind laten wapperen, natuurlijk om mij te plagen.’
‘'t Is vervelend, wat hebben we toch een last van dien belhamel,’ zuchtte Riek.
‘'k Zal er de politie eens over spreken, wie weet of dat niet helpt.’
‘Komt hij dan in de gevangenis?’ vroeg Toos verschrikt. Ze was op dat oogenblik wel heel boos op dien deugniet, maar zoo'n vreeselijke straf wenschte ze hem toch niet toe.
‘Nee, een pak op z'n broek verdient hij!’ riep Annie, die 't noodig vond eindelijk ook eens een woordje in 't midden te brengen. ‘Verbeeld je Riek, als we er nog eens zóó'n broertje bij hadden. 'k Ben blij, maar met ons vieren meisjes te zijn en jij?’
‘Maar alle broertjes zijn niet als Tommy Dekkers,’ lachte Riek.
‘Natuurlijk niet, ons broertje zou vast en zeker veel liever geweest zijn,’ zei Toos. ‘Er zijn ook aardige jongens, maar in die achterbuurten worden ze vaak zoo ruw. Tommy heeft wel eens heel leelijke woorden gezegd en ons uitgescholden. 'k Weet niet eens meer, hoe hij ons noemde.’
‘Nu, dat is maar goed ook,’ antwoordde Riek en om 't gebeurde met dien kwâjongen zoo gauw mogelijk te doen vergeten, vroeg ze, de zusjes de pan voor houdend: ‘Kijk eens, hebben jullie zin in 't restje?’
‘Hè ja,’ riepen Toos en Dieneke tegelijk. Toos
| |
| |
stond al met haar wijsvinger klaar, om 't eerst een likje te nemen.
‘Nee, dat doe je netjes met een lepeltje,’ zei Riek. ‘Wat zou tante Saar wel zeggen, als ze jullie zoo onbehoorlijk bezig zag? Ik denk, dat ze de jam niet meer zou lusten, al is die ook veilig in de potjes.’
‘Des te beter,’ lachte Annie. ‘Wat tante Saar niet wil hebben, eten wij wel op, tenminste als 't lekker is.’
't Duurde wel een kwartier, eer de snoepsters er toe konden besluiten, de pan aan Riek terug te geven.
‘Mag ik 't aller-allerlaatste hapje?’ smeekte Dieneke.
‘En alles is op!’ riep Toos. ‘Kijk maar.’
Met een ongeloovig gezicht nam Dieneke de pan bij 't oor vast en trok haar naar zich toe. ‘Je zult zien, dat ik er nog best wat uit krijg, Toos,’ fluisterde ze. Meteen stak ze, zonder dat iemand er op bedacht was, haar hoofd in de pan, om met haar tong den bodem af te likken.
‘O Riek, kijk Dieneke eens grappig doen!’ riep Toos. ‘Toe, mag ik ook 'n keertje met m'n hoofd er in? Eén keertje maar.’
Toen Riek zag, wat er gebeurde, werd ze werkelijk wanhopig. ‘Bah, Dieneke, hoe kom je er bij, zooiets te verzinnen!’ riep ze met een kleur van boosheid. ‘Kom hier met die pan.’
De boosdoenster schrok van dien bevelenden toon en gehoorzaamde dadelijk.
‘'k Zal 't heusch niet weer doen, maar die jam
| |
| |
smaakt zoo lekker,’ verontschuldigde zij zich. Een velletje van een roode bes kleefde op haar rechterwang en een paar vlokjes haar pikten op haar voorhoofd vast.
Nu kon Riek weer aan 't wasschen gaan. Ze keek zoo ernstig bij 't werk, dat ook Annie en Toos er van onder den indruk kwamen. Annie begreep wel, dat 't voor Riek niet prettig was, voor alles alleen te staan en nooit eens gedaan werk te hebben. Als de zusjes 's avonds door haar goeden nacht gekust waren, haastte het huismoedertje zich weer om thee te zetten en tante te bedienen. Zoo ging 't iederen dag opnieuw, zelfs 's Zondags was ze niet vrij.
‘Je moet veel meer lachen, Riek, je kijkt zoo ernstig. 't Lijkt wel of je voortdurend loopt te rekenen,’ had Annie eens tegen haar gezegd. En Riek vond 't niets vreemd, dat Annie zich over haar beklaagde. Op de oudste kwam immers alles neer. Zij moest iederen dag, bij alles wat ze kocht, met haar beurs rekening houden. Och, soms zag ze bijna geen kans het hoog noodige te betalen en was het dan niet moeilijk met de zusjes te lachen en vroolijk te zijn?
|
|