De voet in 't graf
(1852)–Willem Bilderdijk–
[pagina 116]
| |
Waartoe hem 't leven roept en de Almacht hem bestemt;
De Wasdom slaaft en draaft, in hooger plicht geklemd;
De Grijzaart zit vermoeid naar d' overtocht te wachten,
Slechts ramme'lende aan een boei die ieder dag verwijdt:
Doch Grijzaart, man, en kind, zijn 't speeltuig van den Tijd.
Wat wil men meer van my? Verstand en geest verrookten,
En de aders hangen slap die eens tot barstens kookten,
De spieren zijn verstijfd, en 't hart vergeet te slaan;
Dees wareld ben ik door, eene andre vangt reeds aan.
1827.
|
|