De voet in 't graf(1852)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Erfsmet. Delicta majorum immeritus lues. horat. Weinig is het, aan de zonden Vastgebonden, Steeds te struiklen op zijn baan; Ook de misdaad onzer ouderen Houdt de schouderen Met des Hemels vloek belaân. Nog waar 't weinig, om dit dragen Wee te klagen, Ware 't slechts een bloote last Waar het lichaam dat zy drukte, Onder bukte, Aan het nakroost opgetast: Maar ô neen; door 't bloed der Vaderen In onze aderen, Bruischt het ons door hart en borst; En (ô God!) rampzalige erven [pagina 107] [p. 107] Van 't verderven, Hijgen wy van gruweldorst. Ja, steeds hijgen, blaken, branden De ingewanden Op deze Aardsche legersteê, En een hartdoorgloeiend prikkelen Brengt ontwikkelen Van steeds nieuwe zonden meê. Als de distels op de weiden Zich verspreiden, Teelt die kanker immer voort, En verslikt in nieuwe ranken Alle spranken Waar een reiner geest in gloort. Waartoe zijn wy voortgesproten, Zwakke loten Van een zoo doorwormden stam: Saploos hout en dorre bladeren, Op te gaderen Slechts tot voedsel voor de vlam! Wat dan blijft voor nageslachten Nog te wachten, Telkens meer en meer verpest, Meer verblind, verhard, vervallen, In een brallen Dat zelfs roem op schanden vest! God des hemels! ach, zie neder! [pagina 108] [p. 108] Breng ons weder Tot Uw kennis, tot den plicht! Laat geen last waar we onder bukken, Gants verdrukken Wie zijn oogen t' Uwaart richt! - Ja, het oog op U geslagen, Helpt Ge ons dragen, Heelt Ge ons van 't verwoestend kwaad, Stuit den voortgang van 't vernielen, Redt de zielen Eer 't ontzachtbre wraak-uur slaat. Ja, daar wordt in Jezus wonden Heil gevonden; HY droeg onze last voor ons. Ja, wy mogen in vertrouwen Opwaart schouwen, In den troost des Zoenverbonds. 1827. Vorige Volgende