De voet in 't graf(1852)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] 't Bidden in Smarten. Gy bidt, en gy ontfangt niet, om dat gy kwalijk bidt. jacobus. Waan het niet! des Hemels zegen Wordt door 't bidden niet verkregen. Als een on-te-vreden hart Tegenworstelt aan de smart. Als men met een morrend klagen Tegen 's Hoogsten welbehagen 't Wrevelig gemoed verzet, Noem dat bidden geen gebed. Wel hem, als Gods slagen snerpen, Die met willig onderwerpen Neêrgebukt in lijdzaamheid Opwaarts om ontserming schreit! Die als zondaar neêrgebogen Pleit op Vaderlijk meêdogen, Met recht kinderlijke zucht By de strenge Vadertucht; In het innige gevoelen Van het zegenend bedoelen, En erkentnis der genà Dat ons de Almacht gadesla, En in Vaderlijke hoede Ons verwaardig' met zijn roede, Of te rug hou door het leed Dat ons hart hem niet vergeet! Dankend bidden, biddend danken, Is genezing voor den kranken; [pagina 57] [p. 57] Bidden wy! maar met een geest Die in God zijn Vader vreest; Niet den harden vonnisspreker, Niet den rechter, niet den wreker; Maar den Heelarts van het kwaad Daar ons hart vervuld meê gaat! Lijden leere ons zulk een smeeken Onder stille tranenbeken. Die gedweeheid in de pijn Is een hemelmedicijn: 't Is verzachting in de plagen Die de Algoede geeft te dragen, En Hy steunt en onderschraagt Wie de smart als plichtig draagt. Bidden wy, wanneer wy lijden, Hem ons harte toe te wijden, Los te worden van een aard Met Zijne ongenâ bezwaard; Van den wareldstrik ontbonden, Af te sterven aan de zonden; En Hy zal, om Christus zoen, Meer dan onze beê voldoen. Zijn wy lijdzaam en geduldig! Ach! wy zijn Hem meerder schuldig; Dat Zijn wijze wil geschied', En weêrstreve ons harte niet! Leeren wy ons-zelf verzaken, D' alsem van Zijn beker smaken, Meer dan dit, ja eindloos meer, Droeg der Heemlen Opperheer; En, voor ons, om onze ellenden [pagina 58] [p. 58] Van het schepsel af te wenden Dat uit moedwil zich de straf Van Gods vloekspraak overgaf. Wat, misboortig kind van zonden, Is uw leed by Zyne wonden, By de last voor ons getorscht, Die Gy opnaamt, Levensvorst! Christen, neen, gy streeft niet tegen, Maar in oodmoed neêrgezegen, Bidt gy: ‘Vader, is 't Uw wil, 'k Lij' en duld', blijmoedig stil. Geef my naar Uw goedheid krachten, En mijn boezem voedt geen klachten; Schenk my slechts het eenig goed: deelgenot aan jezus bloed!’ 1826. Vorige Volgende