Menschendeugd.
οὐκ ἔστι ποιῶν χρηστότητα, οὐκ ἔστιν ἔως ἑνός.
paulus.
Gy weldoen? Kunt gy 't, mensch? Waar zou dat in bestaan?
Wat matigt ge u in 't hart tot hoon der Godheid aan?
God, God-alleen is goed; Zijn daden zijn volkomen,
Uit Hem-alleen kan goed, en uit geen stervling stroomen.
Ge aanbidt u-zelf voor Hem, wanneer gy 't u vermeet
En, zondig Adamskind, hetgeen gy zijt vergeet.
Kent, kent ge 't zij het doel, 't zij d' oorsprong dier bedrijven
Die zich 't bedrieglijk hart als deugden toe durft schrijven
Als geldig voor Gods oog in d' evenaar des rechts?
Gelooft gy 't? - Open 't oog; doorzoek u-zelven slechts.
Wat is u goed of kwaad? Wat heeft het voor belangen
Voor hem die vrij wil zijn, van niemand af wil hangen!
Dien is zijn zelfheid doel; wat buiten hem bestaat,
Is niets voor hem, dan als betreklijk tot zijn baat.
Zijn baat moet maatstaf zijn en grond van alle plichten,
De wet, waar 't oordeel zich noodzaaklijk naar moet richten
Hy-zelf, hy is zijn God; en niets zijn evenmensch
| |
Dan onderworpen slaaf des voorwerps van zijn wensch.
En, zoo een heimlijk iets den boezem ingedreven,
Uw hart geneigd maakt ook zijn welzijn plaats te geven,
Of zoo de hoogmoed van zich zelv' gelijk te zijn
U hart goed te doen met arbeid, ja met pijn,
En to die poging dan u-zelven doet vereeren,
Wat pronkt ge, zwarte raaf, met valsche paauwenveêren?
Wat denkt gy aan verdienste? - Ach! onbekwaam tot goed,
Wat ienuilt er, dan verderf, in uw verpest gemoed
Daar 't eerste roersel-zelf (en 't eenigst) van uw daden
Elk oogenblik u-zelv' uw snoodheid moet verraden.
Neen, zelfs 't besef van goed is uit uw ziel ontvremd,
En wordt door 't hoogste kwaad, het zelfgevler, bestemd.
Wat, zoo de Godheid dan rechtvaardig is te noemen,
Wat kan ze om zulk een goed u anders dan verdoemen?
En gy, gy rekent Haar uw eigenbaat als deugd,
Verdienste, en aanspaaak voor op de ongestoorde vreugd
Det Englen, in zijn dienst van yvervuur vers londen?
Neen, al uw deugden zijn voor God vervloekbre zonden.
Niets spruit er uit u-zelf, niets anders draagt gy om
Dan eigenwilligheid en trots van 't Duivlendom.
Erken, belijd Hem dit, en leer in tranenbeken
Om zelfverfoeiing en genâverlichting smeeken.
Zoek, zoek, in 't stof geknield, wie uwe schulden kwijt,
Van d' uitgesproken doem, die op u ligt, bevrijd,
Met zijn gerechtigheid de naaktheid wil bekleeden,
En schuldloos straf doorstaan voor ongerechtigheden,
Der wraak der Godheid zich opoffrende ons ten zoen,
Om, God in 't lichaam, voor den stervling te voldoen.
Omhels Hem; en, vertroost, gereinigd in 't gewisse,
Smelt aan Zijn voeten weg in dankbre erkentenisse!
|
|