Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn vrouw. Hamburg, 15-19 mei 1795Dierbaarste! Eindelijk ben ik in Hamburg aangekomen, waar mijn eerste zorg was op het postkantoor naar brieven van jou te vragen, want ik dacht die daar te zullen vinden. Mijn tweede zorg is nu je te schrijven. Schrijf me toch terug, want ik heb nu ongeveer drie weken geen brieven van je gehad, en zelfs niet het minste bericht, en hoe bezorgd ik over je ben, kun je wel begrijpen. Mijn vorige brief aan jou was uit Emden, die daarvoor ging uit Delfzijl. Je hebt (daar vertrouw ik op) die brieven toch gekregen? Mijn reis naar hier is afgrijselijk geweest en je kunt je geen idee maken van hoe ik geleden heb. Alles is overal in de war; alle anders goed geregelde reisroutes lopen in het honderd; alle loge- | |
[pagina 52]
| |
menten en burgerhuizen zijn volgepropt met militairen en met zowel Brabantse en Franse als Hollandse emigranten of uitgewekenen. Voor geen enkele soort geld kan men ergens huisvesting, spijs of drank of wat het ook mag zijn aan benodigdheden, krijgen. Wat men nog hier of daar met smeken, dreigen of binnendringen vinden kan, is ellendig slecht, louter uitschot; en is bovendien zo buitensporig duur dat je ervan verbijsterd staat. Dat komt ten dele door de schaarsheid, ten dele door de onmatige bedragen die de Engelsen overal ongevraagd of gevraagd gegeven hebben. En toch kan men, wat men ook betalen wil, evenmin de nodige hulp krijgen als levensbehoeften. Van Aurik tot hier heb ik via Oldenburg, Delmenhorst, Bremen op een open wagen waarbij vergeleken onze boerenkarren herenkoetsen genoemd kunnen worden, moeten schokken over bergen en dalen, door rivieren, heidevelden, moerassen, de nachten door, in het afschuwelijkste weer van stortregens, hagel, sneeuw, en stormwinden die de hoed van mijn hoofd waaiden, de banden waar ik hem mee vastgemaakt had aan flarden scheurden, mijn ogen halfblind en het gehele gezicht tot een weke pap bliezen waar het bloed uitloopt bij iedere trek van de mond of de dikopgezwollen neus. Voor het overige heb ik overal reumatische pijn, vergezeld van koorts (vanzelfsprekend), maar ik ben er toch nogal redelijk met mijn kop bij, en ik zou zeggen af en toe zelfs gezond, als mijn benen niet zo zouden slepen wanneer de koorts wat afgenomen is. Is het niet wonderlijk dat alles zo voortdurend samenspant om mij bij deze reis tegen te werken? Er zijn zoveel mooie dagen tussendoor geweest; mijn reizen moest echter, hoewel het ongeveer half mei was, plaatsvinden in het ruwste winterweer dat je had kunnen uitzoeken! Moet ik er dan in bezwijken? Is dat Gods wil? Van Emden heb ik mij met een rijtuig naar Aurik moeten laten brengen, wat me twee dukaten gekost heeft, en dat in een plaats waar men het anders voor een halve rijksdaalder gedaan krijgt. Met de uiterste moeite vond ik in Aurik onderdak: een vertrekje waar juist een Engelse officier uit getrokken was, en dus stinkend smerig. Niets was er eetbaar of drinkbaar, zelfs de koffie niet. Ik moest daar tot maandag wachten op de postwagen, en stelde mij een Hollandse postwagen voor of zo een als men in het noorden | |
[pagina 53]
| |
van Duitsland heeft, maar hoe keek ik op toen ik die afgrijselijke ledematenbrekende open kar zag, zonder dekzeil, zonder kussens, zonder portier, zonder opstaptree, waar je met een ladder van tien wijde sporten in moest klimmen! Een meisje dat met mij van Delfzijl naar Emden gekomen was, en naar haar ouders in Aurik moest, had mij bij de heenreis in het oog gekregen en verzocht of ik haar mee wilde nemen, wat ik deed. Te Aurik had ik naar laarzen gezocht, maar die waren er niet te krijgen, zoals ook in Emden en zelfs in Groningen het geval was geweest, want alles was door de troepen opgekocht of in beslag genomen. Dit had zij gehoord, en zij kocht toen een paar IJslandse kousen om over alles heen te doen, waar zij bandjes om deed om ze onder de voet vast te maken, en deze kousen gaf ze mij cadeau, uit erkentelijkheid voor de dienst die ik haar gedaan had door haar op mijn rijtuig mee te nemen. Maar toen het kind de wagen zag waar ik op moest gaan, schoten haar de tranen in de ogen. ‘Mijn God,’ zei ze, ‘is dat een rijtuig voor een heer als u bent!’ Ik was daardoor aangedaan. Ik moest er echter mee voort, en daarop de akelige duistere nachten onder de blote hemel doorbrengen, evenals de dagen. Een tijdlang werd ik vergezeld door Franse emigrés, maar zeer vunzige knapen die van vuiligheid onverdraaglijk stonken. Waar ik ondertussen aan kon komen was niets anders dan wat bier, soms wat brood, maar heel slecht. Soms was er niets dan een schnaps te krijgen, en die schnaps was geen goeie jenever zoals die bij ons in de gewoonste dorpskroegjes gevonden kan worden, maar kimmel (zoals zij het noemen). Dat is een soort van korenbrandewijn uit komijn gestookt, die erbarmelijk smaakt. Ik ben acht uur achter elkaar op pad geweest zonder een slok drinken te kunnen krijgen, van eten spreek ik niet. In het ene dorp vond ik nog wat vuur om bij te komen van mijn verkleuming, in het andere niets. Eén avond liet ik een boerin wat bier en brood met een ei maken, maar verder kon ik dat nergens anders vinden. In de steden vindt men, als men wat vindt, altijd een kalfsbout met pruimen. Dat is de Duitse manier, maar wie het kalfvlees fijn kan kauwen, kan met zijn tanden nog heel wat meer klaarspelen. Te Valkenburg echter (tussen Oldenburg en Delmenhorst) kreeg ik een kom met gebonden soep waar een beetje nootmuskaat in zat, met geroosterd brood en ik kan niet uitdrukken hoe mij dat verkwikte. | |
[pagina 54]
| |
Bremen is een rustplaats voor één nacht geweest. Daar heeft de postmeester met mij alle herbergen afgelopen om onderdak voor mij te vinden. Ik hunkerde naar slaap, maar vruchteloos, nergens logies! Alles vol! De magistraat kwam eraan te pas, en eindelijk landde ik aan bij ik weet niet wat voor een toverachtig oud gebouw, dat eerder op een kasteel van meer dan zeshonderd jaar geleden leek dan op een tegenwoordig woonhuis. Vijf soldaten hielden de wacht ervoor en het bleek achteraf een gemeentehuis te zijn. Daar kreeg ik een bed op de grond, en een kan koffie van een juffertje, de dochter van de schoolmeester die een gedeelte van dat gebouw bewoonde. Maar het was er verschrikkelijk vuil en nog geen twee uur geleden door een soldaat ontruimd die er ingekwartierd was geweest. Ik had toch nog een slaapplaats en die kostte mij slechts een Hollandse daalder, terwijl dezelfde nacht sommige vreemdelingen een Louis d'orGa naar eind58 hebben moeten geven om ergens in huis op een stoel de nacht door te mogen brengen. Hier in Hamburg heb ik uren gelopen eer ik het hokje vond waarin ik deze brief schrijf, en ik geloof dat ik bezweken zou zijn als een Hollands meisje dit niet voor mij verzorgd zou hebben, uit genegenheid voor de natie schijnt het. Nu ben ik hier voorlopig, maar kan dus niet blijven logeren. Spijs en drank is er goed, de slaapplaats is zindelijk en zou goed zijn als die niet slechts op een rustbank was, die dus niet behoorlijk afgeschermd wordt door bedgordijnen. Dat bekomt mij met mijn reumatiek zeer slecht. Wat zal ik je verder van mijn reis vertellen? Aurik is een aardig, net stadje. Oost-Friesland lijkt veel op onze landstreek. Hannover is een grote, woeste, ontzaglijke heide, maar de ligging van Hamburg is mooi. Oldenburg is een nest. Delmenhorst nog erger, maar het vrouwelijk geslacht begint daar iets van het noordelijke schoon in de gezichten te vertonen dat de Deense en Zweedse vrouwen hebben, maar in Bremen zijn het weer overal jammerlijke Duitse gezichten. Zowel Bremen als Hamburg zijn oude, vieze, akelige steden, en men loopt zich hier dood om iemands woning te vinden, want de Hamburgers (wie men ook naar de weg vraagt) zeggen nooit iets anders dan gerade aus. Het zijn echt modelvoorbeelden van lomperiken. - Bij de heer Hartsinck ben ik in alle vriendschap ontvangen, en ik heb er vanmiddag gegeten. Verder heb ik nog geen Hollanders geproken, be- | |
[pagina 55]
| |
halve Passavant de Passenbourg, die vroeger tegenover ons woonde, en die ik daar ontmoette.Ga naar eind59 De Hamburgers spreken en verstaan evenmin Hoog-Duits als de Bremers en de Oost-Friezen, maar ze gebruiken een wonderlijk mengelmoes van Hoog- en Neder-Duits door elkaar, half op zijn Fries uitgesproken. Ik ben op de reis zeer ontdaan geweest doordat iemand mij verzekerde dat de Prins overleden was. Het is echter niet waar. Hij is in Londen. Dit schreef ik je vrijdagavond, maar omdat de post niet voor dinsdag vertrekt, kan ik er meer bij voegen. Zondag at ik met verschillende Hollanders, onder wie mevrouw Wieling en haar twee ongehuwde dochters (je kent de ene, die er zo goed uitziet),Ga naar eind60 bij de heer Hartsinck, waar ik vanmiddag weer uitgenodigd ben. Ik ontvang daar de nodige genegenheid, zowel van hemzelf als van mevrouw, die een Engelse dame is.Ga naar eind61 Ik heb me te Altona vervoegd bij een staatsraad van het hof van Denemarken, voor wie ik een aanbevelingsbrief van de baron Von Schubart had, maar hij had tot dan toe nog geen nadere berichten ontvangen van de gezant om mij in Kopenhagen van dienst te kunnen zijn, zoals ik verwacht had. Ik zal Zijne Excellentie zelf schrijven. Intussen heb ik een uitgebreide en gevoelige brief aan Zijne Hoogheid geschreven, waarop ik het antwoord hier afwachten wil.Ga naar eind62 Alles dwingt mij daartoe. De heer Hartsinck heeft mij ondertussen een goed kamertje bezorgd bij een medisch doctor hier, dicht bij zijn woning, dat mij een stuk goedkoper uitkomt dan huisvesting in een ellendige herberg. De heer Henry zal je een dezer dagen mondeling tijding van mij brengen.Ga naar eind63 Je kunt je niet indenken wat ik geleden heb op de reis. Ik vervel helemaal in het gezicht en op de handen. De rok die ik aanhad, is door en door versleten. Van mijn grote mantel heb ik onvoorstelbaar veel nut gehad. Mijn pruik is even versleten als mijn kleding. De heer Hartsinck heeft al mijn werken, maar de Elius ontbreekt. Wees zo goed mij daar één, of als het kan drie of vier exemplaren van over te zenden met jouw Opstanding van Lazarus.Ga naar eind64 Ook heb ik een opdracht van mevrouw Hartsinck (die aardigheid in tekenen en schilderen heeft), om Engels chestkrijt uit Holland te bestellen. Je kunt dat in Den Haag op de hoek van de Nieuwstraat en Groenmarkt vinden, maar ik denk dat je het in | |
[pagina 56]
| |
Amsterdam nog goedkoper kunt krijgen. Zie dat je daar een pond of vijf, zes van overzendt, er varen nu dagelijks schepen uit Amsterdam op Hamburg. n.b. Het is een wit Engels krijt, maar wat geelachtig, dat wij om te tekenen gebruiken, misschien zal men het onder de naam van chest niet kennen. Misschien heb je wel een compleet exemplaar van de Dichterlijke handschriften, 1-7 Schakeeringen.Ga naar eind65 Zo niet, laat er een komen voor de heer Hartsinck, die het mij verzocht heeft, en adresseer het een en ander aan mij, maar het adres op een envelop aan de heer Nestler, Medicinae Doctor, bij de Michaëliskerk te Hamburg. Dat kun je ook met de brieven doen, ofwel doorgaan met die onder adres van Ideman, poste restante te sturen. Ik dacht nog al meer te schrijven, maar ik ben bij mevrouw Hartsinck, die visite van Hollandse dames kreeg, op de thee gebleven, en vrees dat de post vertrekt. Vaarwel, mijn dierbare! Groet alle vrienden, omhels onze lieve kinderen, en schrijf mij toch wat mijn hart gerust kan stellen. Vaarwel!
p.s. Hoe is het met het dichtstuk van Ibn Doreid? Wordt het gedrukt? Zo niet, laat de heer Outhuys er mij dan een kopie van sturen met jouw silhouet, dan zal ik het hier laten drukken, en wel in Holland laten uitgeven. Maar laat hem het origineel niet veilig wanen, het kon verloren raken. Van het silhouet berust het origineel bij Schaasberg, maar dat hij er voorzichtig mee is!Ga naar eind66 Vaarwel- |
|