[Uitzicht op mijn dood]
Steeds had de dichter en geleerde zich ook met diepe en ernstige taalstudie bezig gehouden; de Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden, de Nieuwe Taal- en Dichtkundige Verscheidenheden, de Verklarende Geslachtslijst der Naamwoorden, en de Nederlandsche Spraakleer waren de vruchten van zoovele slapelooze nachten aan de studie der oude en nieuwe talen in verband met onze moedertaal gewijd. Was reeds voor eenige jaren Spiegels Hartspiegel, voor de meesten door gewrongen versbouw onverstaanbaar, in de tegenwoordige taal overgebracht, nu werden Hoofts Gedichten, Huygens' Korenbloemen en de Gedichten van Antonides van der Goes met aanteekeningen verrijkt, en de Geuzen, in een minder ruwen vorm, - hoewel niet in hun voordeel - met een deel aanteekeningen en ophelderingen uitgegeven.
De dictaten over de geschiedenis door hem op de gehouden collegies te Leiden voorgedragen, waarin de stellingen over het Leenrecht enz. van vroegere schrijvers, meest allen Hoeks- en Staatsgezind, bestreden werden, verschenen onder den titel van Geschiedenis des Vaderlands. Zijn afkeer van de Staatsgezinde partij, van de daden van Oldenbarnevelt en J. de Witt spreekt ten duidelijkste in zijn gedicht aan Prins Maurits. (Zie blz. 168).
In 1827 zong de grijzaard zijn Afscheid aan Leiden en vestigde zich te Haarlem.
Nog eenige gedichten vloeiden uit zijne pen, totdat inet den dood zijner dierbare gade hem alle levenslust en ‘de zegen, die hem troostte,’ ontviel.