255. Bilderdijk aan P.J. Uylenbroek, 1 Nov. 1788.
Hs. niet meer aanwezig. Gedrukt in Brieven, uitgegeven door Messchert, I, 173-175.
p. 174: |
[verlies van mijn'... Broeder] Johannes Bilderdijk. Vgl. p. 91 o.; Mensch en Dichter (DW. XVI) 25; M.-II, xiv vv. - [Prediker] Vertoogen van Salomo; vgl. M.-I, 170. - [dood van Edipus] vgl. M.-I 157v., 170, 173 en ann. beide voorg. brn. - [Lijkdichtjen] DW. X, 304. Een gedicht van 21 vier-regelige strophen. B. stelt daarin den overledene zich tot een beschamend voorbeeld van dankbaar, welverzekerd geloof in zijn Heiland: ‘Hem, wien gij leefde en stierft, en wien gij eigen waart’. Hij zag in hem ‘het merk (teeken) van het goddelijk welbehagen, Dat d'uitverkoren vormt, en heiligt, en volmaakt’. Hij wil, zal hem volgen, maar ‘'t is van verr', en wanklende, en gebogen’. - In verband met dit gedicht zij opgemerkt, dat Johannes op 21 Febr. van ditzelfde jaar ‘per Belijdenis’ lidmaat der Geref. Kerk was geworden. Een uitzondering in het gezin Bilderdijk! Vader B. was Luthers gedoopt: hij was de zoon van een Lutherse predikantsdochter. Noch in de lidmatenboeken der Lutherse, noch in die der Hervormde kerk te Amsterdam komt zijn naam echter voor. Noch ook Moeder B., noch één der andere kinderen blijkt lidmaat der kerk geweest te zijn. Naar den naam van Willem Bilderdijk werd in de kerkelijke registers te Amsterdam, Leiden en 's-Gravenhage tevergeefs gezocht. Mede in dit licht zal dus B.'s eigen uitlating zijn te verstaan, dat hij in Den Haag ‘altijd geweigerd (heeft) er (zich) als lid van de kerk te melden’ (M.-II, 66; 1805). Cath. Reb. was wel lid, doch is pas in 1794 (sic) met attestatie ingekomen uit Wageningen (Reg. van lidmaten, 's-Gravenhage, deel 11). Haar vader (in 1794 te Wageningen overleden), en ook haar vroeg gestorven Moeder, waren eveneens lid (ms.-genealogie Woesthoven, no.
99). |
|
|