Geschiedenis des vaderlands. Deel 13 (eerste stuk)
(1853)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij[Van Bilderdijk-zelf.]
| |
[pagina 164]
| |
moldier, aarddier, eikhorndier, enz., nu met de bloote adjectiven, Kanijn, mol, en inkhoorn genoemd. De Kanijnezaten eigenlijk Hollanders, duinlanders. De Batavieren, - bet-ouwers; 't zij dan wadlanders of beterlanders. Ik denk wadlanders, want vóór de bedijking was het wadland. Möser, Osnabrug. Gesch. I. cap. 3. § 25. meent dat de Quaden, die in 360 de Saliers in 't Eiland der Batavieren besprongen en verdrongen, dezelfden met de Kauchen (Friezen) waren, dat de Romeinen kwalijk Quaken voor Qauken zeiden. Spaan 16. p. 69. Dwaas: de Friezen spraken van ouds de au in ou als a uit, âd voor oud, kât voor koud; dus is hier geen onderscheid, dan dat het eene woord naar de Friesche, 't andere naar de Gotische uitspraak geschreven wordt. De Engelschen spreken daarom ook aw (dat is au) als onze aa uit; even zoo is kauchen, kaugen, kaujen, kauen, en kaden, 't zelfde. En niets belet ons Quaden voor kaden aan te nemen, daar de Romeinsche uitspraak van Qu meer van k dan van kw had. - Zosimus echter noemt de Quaden, Saxen, maar de Romeinen gaven dien naam licht aan de Noordelijke Germanen, en dit bewijst niet veel. Vriesland is van vrien (dat is omringen) genomen. Ka, beteekent een waterdijk: ziedaar ook een overeenkomst van naam. En dus zou men dan zien, hoe en wanneer de Friezen zich hier tot aan of over de Maas uitbreidden, en ons land tot Friesland betrokken kon worden. Aan den Waal bij Nijmegen de noordgrensen der Friezen. Spaan, ald. bl. 74. Van hier Nijmegen pes imperii [de voet des (Rom.) rijks genoemd] Noordwaart Vriesland. Een brief van den opperhofmeester Ebroïn aan den Frieschen Koning Adgill, ten behoeve van den zendeling Wilfrid, in 677, toont dat de Franken geen gezag over de Friezen hadden. Geen blijk van gezag der Frankische | |
[pagina 165]
| |
Koningen beoosten Waal en Maas. De Christelijke Godsdienst bloeide alom onder hen; doch vóór Willebrord geen blijk daarvan in ons land. In 692 de landen tusschen Rhijn, Waal en Maas door Pepijn van Herstal ingenomen, en cijnsbaar gemaakt; maar Bonifacius kwam in 717 eerst in Utrecht, N.B. bij Koning Radbod, die hem weêr wegjoeg. Al wat in 690 aan Willebrord gegeven werd, lag ook aan de linkerzijde van Waal en Maas. Ald. bl. 76-78. Karel Martel echter gaf Willebrord een goed in Friesland in Kenheim op de Villisera (rivier): (zou dat Velzen zijn?) Ald. 78. - (toen moet dus een verder gedeelte op de Friezen veroverd zijn.) In 697 was Suitbertus bisschop en stichtte kerken te Duurstede, Woudrichem, Rijswijk, Hagestein, Zuidwijk, Malsem, Oudheusden, Arkel enz. en St. Marten te Utrecht werd gebouwd, de geheele Betuwe, 't Graafschap Teisterbant en een groot deel van Friesland (wat is dat?) was bekeerd. bl. 78. Pepijn was gestorven in 711. In 692 dus onze landen door de verovering van Pepijn aan 't Frankische rijk gekomen en van Friesland: afgescheiden. Dit bewijst de Rijks-verdeeling van 839, waarin de Graafschappen Teisterbant en Batua als geheel onderscheiden van Vriesland voorkomen. Ald. 79. z. de Ann. Berlin. ad Ann. 850 en 851. Utrecht wordt echter nog in 1070 (onder Keizer Coenraad) een Friesche stad genoemd. bl. 82. (Nil obstat, totum tractum Frisonibus ademptum ab ipsis Francis Frisicum nuncupatum fuisse.) In 755 kwam Friesland geheel onder Keizer Karel, die in 784 den opstand daar ook bedwong, en sints bleef het onder de Keizers. Ald. 83. Of Teisterband in Friesland lag? Het schijnt wel zoo. bl. 95. Of de Destarbenzen der Annales Fuldenses ad ann. 885, die de Nooren verjoegen, Teisterbanders waren? negat spaan: | |
[pagina 166]
| |
quia res in Saxonia agebatur. p. 56. At Saxones ac Saxonia, saepe non ita arcte ac curate sumitur. - Hahnius in Hist. Imp. P. 1. p. 265. not. m. plaatst ze in Oost-Friesland. - suo periculo. Behoorden onze landen onder Lotharingen? De Koningen die over Lotharingen regeerden, oefenden er gezag. Maar daarom behoorden onze landen niet onder Lotharingen, en onze Graven en Heeren stonden niet onder Lotharingen. Ald. 103. Onze landen volgden niet altijd het lot van Lotharingen; want de Graafschappen Teisterbant en Betuwe kwamen bij de deeling van 839 aan Lotharingen. In 870 toen het rijk van Lotharis tusschen zijn ooms Karel den Kale en Lodewijk van Duitschland gedeeld wierd, was de Maas scheiding, en dit quartier (als beoosten) kwam aan Lodewijk enz. bl. 104. Dit bewijst niets. - Van Gebhard, (den 1e Hertog van Lotharingen,) tot Godefried van Bouillon, die in 1100 stierf, en zijn broeder Balduin die hem opvolgde, en Hendrik Graaf van Limburg, aan wien Keizer Henrijk IV het 1101 uitgaf, blijkt niet één, hier gezag geoefend te hebben. bl. 108-111. Onze Graven waren Friesche Graven; hun land koomt voor als Friesland, niet Lotharingen. Na doode van Meginhardus, sedert wien geen Hertogen van Friesland meer gemeld worden (wanneer die stierf is onzeker) blijkt ook niets. Want dat Hertog Godfried van Lotharingen en Bisschop Adelbold van Utrecht in 1018 door den Keizer tegen Graaf Dirk III van Holland gezonden wierden, bewijst niets. Ook niet, dat Godfried met de Bult Holland overweldigde in 1071. bl. 111. Over het quartier van Nijmegen en 't land van Cleve was een Landvoogdy, die ook niet onder de Hertogen van Lotharingen gestaan schijnt te hebben. bl. 111-115. 't Quartier van Nijmegen was toen verdeeld, (in de Elfde Eeuw), in de voorname streken: 't Graafschap Teis- | |
[pagina 167]
| |
terband, de Betuwe, en 't land tusschen Maas en Waal. bl. 118. De Saxische Graaf Wichman had in 1012 geen andere goederen aan den linker Rhijn-oever, dan die zijn vrouw hem ten huwlijk had aangebracht. Derhalve kwamen de goederen ook aan vrouwen. bl. 121. Maar waren ze Leenen? dit blijkt niet en schijnt niet. Teisterbant. Graafschap, of eerder Gouw, deel van 't oud Eiland der Batavieren. Ten Westen der Betuwe; ten Noorden lag de Gouw, Lake en Isla; ten Zuiden scheidde de Maas het af van Taxandrië: 't bevatte dus de Tieler- en Bommelerwaard, 't ampt van Beest en Rhenoy (nu Geldersch); de Graafschappen van Buren en Kuilenburg, 't land van Vianen, dat van Arkel, dat van Altena, en een gedeelte van 't land van Heusden. Of ook de Alblasserwaard enz. hiertoe behoorden, is onzeker. Sommigen betrekken er ook Dordrecht toe. bl. 122. Taxandria en Teisterbant niet hetzelfde. bl. 125. Taxandria bevatte een gedeelte van Brabant, en lag geheel aan den linker-oever der Maas. bl. 125. Bondam meent dat Teisterbant zich zoowel ter linker als rechterzijde van de Maas uitstrekte. bl. 126. ('t moet wel zijn, maar de Schrijvers verwarren deze twee Pagi of Gouwen.) Teisterbant was een Gouw, Pagus, alwaar de Keizers en Koningen, 't zij één, 't zij meer Graven aanstelden, zoodat men moet zeggen Graven in Teisterbant en niet van Teisterbant. bl. 128. - (NB. Dit ziet hij zelf niet in, en is de solutie op de vraag, of verscheiden plaatsen, bij de Schrijvers, tevens in Teisterbant en in Taxandria opgenoemd, tot Teisterband behoorden of niet?) Dithmar schreef een bijzondere verhandeling over Teisterbant, die hij ook bij zijn nieuwe uitgave van teschenmaker gevoegd heeft; daar is het geslacht-register: bij | |
[pagina 168]
| |
slichtenhorst en pontanus ook, ‘in den grond is het zeer bespottelijk [zegt van spaen] de oude Kleefsche Heeren van de Ursinen te Rome, te doen afstammen.’ NB! ‘Aan Elias Grajus en zijn geslacht hebben getwijfeld teschenmaker Annal. p. 123. Gelenius in Vita Sancti Engelberti. Pighius in Hercule Prodicio. Rhay Animae illustres. Pontanus p. 53.’ - Bl. 153. | |
[pagina 169]
| |
(*) In 72 jaren 7 geslachten! zegt spaan bl. 131.
Neen, 't zijn 6. En dit getal is hewijs van de echtheld. Valsche opgaven
maken altijd de regeeringen en levens lang, en de personen weinig. Zie algarotti over de Romeinsche Koningen.
| |
[pagina 170]
| |
De brief waarbij Keizer Koenraad 1026, een graafschap in Teisterbant aan de Kerk van Utrecht geeft, door halen en bessel betwist, maar door bondam meesterlijk (Charterb. T. I. No. 71) verdedigd. bl. 185. De Hertog van Braband was Opperleenheer van 't land van Heusden, en schijnt dat nooit van het Sticht gehouden te hebben. bl. 188. (Dit ontken ik ten sterkste! - Hoe had Jan I, 't aan Graaf Floris V kunnen opdragen, zoo 't geen allodium was? -) Cleve hield Heusden van Brabant ten leen, zegt hij ald. (Hoe kon dan Brabant de manschap van den Heer van Heusden vorderen, niet van Kleef?) ‘Zeker behoorden de Heeren van Heusden tot den Kleefschen stam: alles draagt het teeken van broederdeeling: die plaats gehad mogt hebben in de laatste helft der 11e, of eerste der 12e eeuw’ - ‘sedert zijn de Cleefsche Graven te veel bekend enz.’ (Goed; maar waarom niet vroeger?) bl. 192. Heusden is zeker bij broederdeeling van Cleve afgescheiden en een Leen van dat Graafschap geworden, terwijl de Graaf te Kleef zelf het van den Hertog van Braband hield. (NB. bl. 203). ‘Men zou kunnen veronderstellen dat het wapen een bewijs daarvoor zijn konde: want het zoogenaamde rad van Heusden schijnt niets anders te zijn, dan de Cleefsche scepters, om welke een band tot brisure geplaatst was, (NB. NB!) en alzoo de gedaante van een rad gekregen heeft’ (dom!) bl. 203. ‘Zeker is dat de jonger zonen van Kleve 't middelschild met een lambel voerden, zonder scepters.’ bl. 204. ‘De Heeren van Heusden waren onafhankelijk van de Hollandsche Graven, tot dat Jan van Heusden eerst in 1290, en naderhand door den nood gedrongen, in 1295, zijne stad Heusden aan den Graaf van Holland opdroeg en weer ter leen ontfing, niettegenstaande hij dezelve nevens | |
[pagina 171]
| |
zijn land, van de oude Maas af, benedenwaarts, tot aan 't land van Altena toe; van den Grave van Kleef ten leen hield. (mieris, T. I. p. 505 en 564.) bl. 205. Deze Jan liet na, 1o) Sofia, die huwde aan Willem van Hornes 1295, en had beide van Cleef en Holland de belofte van beleening, ingeval van ontbreking van 't mans oir. Naderhand huwde zij Johan, Heer van Saffenberg: en 2o) Jan, uit een tweede huwlijk. Jan van Heusden stierf. Sofia en haar tweede man verkochten al wat Leen te Heusden was in 1318 aan den Graaf van Holland voor 12000 ponden, en wierden toen door hem daarmede beleend. Oneenigheid tusschen Brabant als opperleenheer en Holland hier over. - Er kwam een uitspraak van den Graaf vrn Gulik als Arbiter, die op den eed van den Graaf van Kleef, dat hij de stad en heerlijkheid van Heusden (buiten het Slot) van Brabant te leen hield, de opdracht aan Holland voor nul verklaarde. Jan de jonge stierf 1329 of 1330. Kleef weigerde de beleening aan Jan van Saffenberg, als zijnde 't een mans leen (NB. de belofte waarvan [bij v. spaen] bl. 205 uit de Archiven van Kleef), en beleende er zijn Zusters- en Broeders-zoons mede, ieder voor de helft: te weten, den Heer Hornes en den Heer van Linne. Saffenberg vervoegde zich aan den Hertog van Brabant, die 29 April 1330 zijn hulde ontfing, en verkocht naderhand zijn recht op Heusden in 1333 aan Holland, en in 1346 aan Brabant. Ook verkocht de Graaf van Kleef in 1334 het leenheerschap van Heusden aan Holland. (mieris Tom. II. p. 192, 195, 250). Vele verschillen hierover, tot Joanna van Brabant, Heusden aan Holland afstond in 1357. (bl. 205 en volg.) Reinald, Graaf van Gelre in 1334, geeft bij een verdrag ook aan Brabant over de Heerlijkheid van Heusden, die hem aangekomen was door den dood van Joan van Heusden. (bl. 207). | |
[pagina 172]
| |
Uit Heusden gesproten, Heeswijk, Spiering, Hedikhuysen, Veen, van der Sluis, Elsthout, Drongelen: ‘waarschijnlijk sommigen uit Bastaardy.’ bl. 208Ga naar voetnoot(1). ‘Het schijnt zeer waarschijnlijk (te schijnen), dat Tuyl de eigenlijke Hof Teisterbant is, die Bisschop Meinwerk beneffens de kerk en tiendens aldaar aan de Abtdij Abdinghof schonk.’ bl. 285. - [Dus verre bilderdijk.] |
|