De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
Zielzucht.Ga naar voetnoot*'t Verslenterd stofkleed, ja, werd door den tijd versleten,
Maar ach, de kluister niet die steeds de ziel bezwaart;
Ach! wanneer wordt die losgereten,
En heft mijn hart zich op van deze onheilige aard?
Verlosser, die my hoort, ô doe heur schakels breken,
En laat de ontbonden geest het hoofd naar boven steken!
Met van de sneeuw bevrachte en waggelende kruin,
Stort heel mijn lichaam in, als neêrgebrijzeld puin.
In werklooze onmacht weggezegen,
Ontvlood my zelfs 't genot van 't eertijds aardsche zoet;
En echter 't in zich-zelf verbijsterend gemoed,
Streeft wensch en wil en roepstem tegen.
Ontsla me, ô Geest des Heils! daal af,
En geef zijn recht aan 't vratig graf
Dat aan mijn zijde gaapt; ontruk my aan dees banden!
Neen, 'k ben mijns-zelven niet, 'k behoor mijn' Heiland toe,
En, 't zwerven op dees zee van 't zichtbare ijdel moê,
Laat me eindlijk aan de kust van mijn verbeiding landen!
1827.
|
|