De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 12
(1859)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Dichterlijke zelfbeschrijving. | |
[pagina 3]
| |
Gibeon.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 4]
| |
Van zuiver vuur voor 's naasten heil te branden.
Van nut te zijn, als werktuig in Gods handen. -
Het zij zoo! - Recht en onschuld voor te staan,
En 't waarheidslicht te schiften van den waan. -
Dit vordert moed en eindloos zelfverzaken. -
Wat anders toch zou my gelukkig maken? -
In zwoegen, zorg, en kommer, en verdriet,
Gaat, eischt gy dit, uw levensloop te niet. -
Ik torsch dat leed: het voorwerp leert my lijden. -
Beproef u wel! daar naken wranger tijden. -
Zy naken! 'k neem wat my Gods wijsheid zend. -
Maar ballingschap! behoeftigheid! ellend! -
Zijn zoet, voor plicht, voor Godsdienst, en geweten.
Bewaar ik die, ik zal my zalig heeten. -
Maar, zoo de haat u voerde op 't moordschavot! -
Door 't bloedig zand loopt ook een weg tot God. -
Maar lijf en geest zijn eindig in hun krachten. -
Waar de aard bezwijkt, is steun van God te wachten. -
Maar bitse spot, die diepe wonden bijt,
Vervolgt u licht. - Zoo 't hart my niets verwijt! -
Het lasterspog zal op uw onschuld kleven. -
Ook dat zij God', en Hem-alleen, verbleven! -
Wat vraagt ge dan in zoo veel ramps ter troost? -
Een teedre Gâ, en my gelijkend kroost!
1760, doch sedert beschaafd.
|
|