De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijValsche minnetroost.Ga naar voetnoot*Zucht, geprangde borst, ja zucht!
Schep een oogenblikjen lucht! -
Leekt, ja leekt, ô weenende oogen! -
Stroomt langs wang en boezem neêr;
Geeft mijn hart de kalmte weêr;
Traantjens, vol van mededogen!
| |
[pagina 478]
| |
Dus zat Thyrsis dag aan dag
't Eeuwigdurend minbeklag
Snapster Echo toe te kwelen:
Dus zong de Echo vroeg en spaâ,
Minnezanger Thyrsis na,
Uit het lommer van de abeelen.
Zuchtjens, zuchtjens! ging hij voort,
(En hij zuchtede op het woord)
Koelt mijn borst in 't hevig branden! -
Traantjes! (en zijn smeltend oog
Sloeg hij weenend naar omhoog)
Lescht mijn blakende ingewanden! -
Grijze Elpyn, die, achter hem,
Op het klinken van zijn stem,
Door de struiken was genaderd,
't Schreien van den jongeling
Met volgretige ooren ving,
En zich wegstak in 't gebladert':
Grijze Elpyn, die, eenmaal jong,
Meê van minnekwijning zong,
Dank zij schoone Rozemonde!
Hij, die d' aart van vreugde en smart,
En 't bedrieglijk menschenhart,
Met zijn eigen hart, doorgrondde:
Grijze Elpyn verstond zijn lied:
‘Kent ge nog de liefde niet,
Die ge zoo lang hebt bezongen?
Thyrsis, hou die zangen in!
Waar werd ooit het vuur der min
Door gezucht of traan bedwongen!
| |
[pagina 479]
| |
Ieder zuchtjen van die mint,
Is een ongestuime wind,
Die de vlammen op doet bruizen:
Ieder traantjen, gistend bloed,
Door 't vermogen van den gloed
Uitgeperst uit de aderbuizen.’
|
|