De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 414]
| |
Op eene roos.Ga naar voetnoot*ô Lust van 't oog, ô lenteplant,
Die, als Vorstin van 't bloemrijk land,
De veldkroon spant:
Ontluik, bekoorlijk Roosje!
Maar neen: ontzie, vertraag dien stond;
Of uw aanminnig bloosje
Gaat ijlings, eer gij 't weet, te grond.
- Mijn Fyllis is een bloem als gij;
Haar roem gaat als uw roem, voorbij:
Gij moet, als zij, bekoren;
En hare schoonheid (hoe volmaakt!)
Als de uwe, gaan verloren.
Helaas! het vreeslijk uur genaakt,
Dat uw satijnen bladers slaakt,
En 't zelfde lot is haar beschoren.
* * *
Welaan dan, frisse bloem, ontluik:
En, eer de tijd uw' luister fnuik',
Verlaat uw' struik!
Ga Fyllis borst bekleeden!
Haar sneeuwwit gloei' door uwen gloed;
En, slage ik in mijn beden,
Uw zachtheid lenig' heur gemoed!
- Beminlijk Roosje, dat 'k benij'!
Erken uw heil! het staat u vrij,
Aan Fyllis borst te sterven!
Haar boezem is uw throon en graf!
Mocht ik dit lot verwerven!
| |
[pagina 415]
| |
Ik wees Augustus wareldstaf
En Krezus goudtrezoren af,
Om dus het levenslicht te derven.
* * *
Ga dan, en volg haar schone hand,
Beschikster van uw plaats' en stand';
Als 't onderpand
Van mijn wanhopig blaken.
Doch, als zij u deze eerplaats biedt,
Wier glans gij moet volmaken,
Versier haar; maar bedek haar niet.
- Dan, teffens, sla haar zuchtjes ga,
Indien haar ooit een zucht ontsta:
En poog haar te overreden,
Door 't onherstelbaar ondergaan
Van uw bevalligheden,
Naauwkeurig acht op zich te slaan:
ô Dat ze, zonder blinden waan,
In tijds de haren mocht besteden!
1781.
|
|