De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 9
(1858)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 283]
| |
De derde october.Ga naar voetnoot*[Heil, Leyden, heil! 't is tijd van vreugd!
Barst uit in Jubeltonen,
De dag van uw behoud herscheen!
Juich Leyden, juich Bataafsch Atheen,
En gy Minervaas Zonen!
Juich, juich, gezegend Vaderland!
Juicht, boezems die voor vrijheid brandt,
En strengelt Zegekroonen!]
Nu vloei' de Zang en rijze en bruisch'!
Nu daver' lucht en wanden!
Nu schuim' de volle vreugde-nap
Van 't hartontgloeiend druivensap,
En bobbel' uit zijn randen!
Nu wandel' hy de tafel rond,
Ontsluit' den langgeklemden mond,
By saamgevlochten handen!
't Is vreugd; 't is heil; 't is Vrijheids feest;
Ons Leyden werd herboren!
De Spaansche wreedheid, dol verwoed,
Nooit zwelgens zat van 't Hollandsch bloed,
Had Leydens val gezworen;
De Honger en de afzichtbre Pest
Doorhuppelden de ontvolkte Vest,
En alles was verloren!
| |
[pagina 284]
| |
aant.Maar de Almacht zag weldadig neêr:
De blaauwe golven stegen;
De vlag van redding lachte ons aan
Langs de opgebruischte waterbaan,
Bevracht met brood en zegen;
En 't riemgeklots en schutgebrom
By d' aftochtleus der Spaansche trom
Klonk Leydens welkom tegen.
Zoo snelt de nacht voor 't morgenlicht;
Zoo, weerelooze duiven
Voor 't kromgeklaauwde roofgespuis;
Zoo druipt by 's arends vlerkgezuis,
De prooi uit 's haviks kluiven!
Zoo ziet men op den nuchtren schreeuw
Van Barkaas hongerigen Leeuw
Hyeen en Lynx verstuiven!
Vlecht, Wijnmaand, thands door rank en druif
Een krans van korenhalmen!
't Bezwijkend Leyden bracht gy brood,
ô Wijnmaands derde morgenrood,
Gy, dag van Zegepalmen!
Zoo vaak uw blinkende uchtend daagt,
Moet al wie 't Hollandsch hart nog draagt
U 't juichend Iö galmen.
Filip, wat dolheid zweepte u aan
In 't onbezuisd vermeten,
Het Kroost, van Hollandsch bloed doorvloeid,
By slaven aan uw throon geboeid,
Te knellen in de keten!
Neen, 't strijdt, en lijdt, en triomfeert,
En God is 't die het recht verweert
Van 't bandenvrij geweten.
| |
[pagina 285]
| |
Ja de afgrond zende in eedgespan
De onlijdlijkste aller rampen:
Ja woede 't aaklig hongerspook;
Vervull' de Helsche pestwalmsmook
De ontstoken lucht met dampen!
Het lichaam wankele onder 't staal;
Nog zal het de onverduurbre kwaal,
Nog Spanjes kracht bekampen!
Ja vloeie, en rijze, en bruisch' de Zang
Door lucht en hemelbogen!
't Is god die Neêrland redding zond,
Die 's Vijands arm in kluisters bond,
Onzichtbaar voor onze oogen;
Hy schonk ons moed en duldenskracht,
Aan hem zij glorie toegebracht,
Geen menschelijk vermogen!
Algoede, neem dien danktoon aan,
Uit onze borst geheven:
In Uw weldadigheid verheugd,
Vernieuwt zich Leydens Jubelvreugd
Tot by de laatste Neven!
En moog' van de Oudren niet ontaart,
De Nazaat die hun naam bewaart,
In 't spoor der Vaadren kleven!
[Ja, juich, gy Leydens Burgery:
Wy vieren Leydens zegen,
Uw Van der Werfs standvastigheid
In 't onverwrikbaarst Staatsbeleid,
Uw Doezaas Heldendegen!
Juich, Holland, dat door Leydens moed
Uw roem, uw vrijheid zag behoed,
Uw heil, uw bloei herkregen!]
| |
[pagina 286]
| |
aant.[En die deez' dag uw voedsterGa naar eind1 dankt,
Geliefde Jongelingen!
ô Gy der Wetenschap gewijd,
Die bloed en afkomst waardig zijt,
Hier voegt het Iö zingen!
Iö, Iö, ja duizendwerf!
Iö op 't vrijgevochten erf,
Door duizend zonnekringen!
Iö Vivat!]
1823.
|