De dichtwerken van Bilderdijk. Deel 6
(1857)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHemelvaart.Ga naar voetnoot*Verr' boven 's Hemels Englenscharen,
Verheerlijkt, zeegrijk opgevaren,
Schonkt Ge ons de onsterflijkheid weêrom.
De lofzang van hun jubelchooren
Schalt door 't gejuich der uitverkoren
En schatert door Gods heiligdom.
Gy nadert 's Vaders throon,
Gy, de ongeschapen Zoon!
't Godlijk aanschijn
Ontluikt en spreidt,
Voor grimmigheid,
Genade, en zoen ten toon, en gunst, en menschenmin,
Weêrgalmend in 't gezang van 't heilig hofgezin.
Gy zet, ô Dood- en Helvertreder,
Aan 's Vaders rechterhand U neder,
Uw' wederstreveren ten spijt.
Gy, God uit God, door God gezonden,
Gy die der zonden vloek ontbonden,
En 't schuldige aardrijk hebt bevrijd.
| |
[pagina 208]
| |
Gy hebt, Gy hebt volbracht;
Gy, ons ten zoen geslacht,
Gy, Verwinnaar
Gy hebt volstreên,
En U-alleen
Zij aller schepslen lof, zij heel ons hart gewijd!
Triumf! de Heiland keert verwinnaar uit den strijd!
Gy spraakt: ‘in 't bloed der offerstieren,
In 't vet der smeulende outervieren,
Is niets, dat aan uw recht voldoet.
ô God, voor 't eerste morgengloren,
Hebt Gy my tot uw dienst verkoren,
Hier ben ik, zie! aanvaard mijn bloed!’
Gy spraakt, en droegt, en leedt,
En ondergingt, en streedt -
't Aardrijk beefde,
Des afgronds kracht
Erkende uw macht,
En werd in 't wriemlend stof verpletterd door uw' voet,
Terwijl de zondeschuld, de bloedschuld is geboet.
Gy hebt U-zelv' ten roof gegeven
Gehoorzaam tot in 't wreedste sneven,
En Gods genadelast volwrocht.
Juich, aardrijk! juicht, verloste zielen,
Wie ooit in 's vijands boei vervielen,
Uw Heiland heeft u vrij gekocht!
Geen rechter zal voortaan
Met u in 't oordeel gaan.
Uw Verzoener
Keerde in zijn rijk!
Zijn liefdeblijk
Heeft voor uw dure schuld, uw gruwelschuld voldaan.
Uw vijand ligt verplet, 't rijk der genâ vangt aan.
‘Word op mijn' Hemelthroon verheven,
'k Heb U 't Heelal ten prijs gegeven!
Aan U behoort mijn heerlijkheid!’
| |
[pagina 209]
| |
Dus sprak God zelf, verloste vromen!
ô Gy, voor wie Zijn bloed moest stroomen,
Knielt neder voor zijn Majesteit!
Hoe heerlijk is uw loon
ô Gods verhoogde Zoon!
Volgen we allen,
Getrouw, gedwee,
Door kruis en wee!
Ook ons is 't Godlijkst loon voor de eeuwen opgeleid,
(Uw dood verdiende 't ons!) 't genadeloon bereid!
ô Heer, Gy hebt uw' uitverkoren
Een troost en onderstand beschoren,
Die in geen leed verijdeld wordt!
Uw Geest is 't, die ten troost der smarte
In 't U getrouw beminnend harte
De vreugd van uwen Hemel stort.
Hy daalt uit Uwen schoot,
En leert Uw' gunstgenoot
's Levens heirbaan.
Wy slaan het oog
Tot U omhoog,
En trotsen in uw kracht de wareld, hel, en dood.
Hun woede grimme ons aan! wy sluim'ren in Uw schoot!
Wy schroomen jammren noch bezwaren,
Maar blijven op die eerkroon staren,
Die ons aan 't eind der baan verbeidt.
Gy gingt ons voor, verheerlijkt Koning!
En hebt in uwe Hemelwoning
Aan, die Gy lief hebt, plaats bereid.
Haast keert Ge, en voert uw volk
In 't licht der hemelwolk
Naar den hoogen!
Daar leven wy
Met de Englenrij
En d' ongenaakbren God, en U, in eeuwigheid!
Ja! zien, genadig God! Uw Hemelmajesteit.
| |
[pagina 210]
| |
Hoe blinkend zal die dag verschijnen,
Wanneer ge omstuwd met Serafijnen
In schrikbare Almacht nederdaalt!
Ach! waar die dag, die dag des levens
(Uw' vijanden een dag des bevens!)
Voor ons ter zaligheid bepaald!
Wat toeft ge, ô groote God!
Voleindig Gy ons lot!
Hallelu Jah!
Het zal geschiên!
Ook hy zal 't zien,
Wiens reeds vermolmd gebeent' Zijn glans in 't graf bestraalt,
Triumf! Hy is naby! Hy heeft gezegepraald!
[Zonder jaartal.]
|
|